Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen (2024) [richtlijn]

C.5 FITT-factoren bij chronisch hartfalen- deelvraag 3

Aanbevelingen

Zie de aanbevelingen bij FITT-factoren bij chronisch hartfalen

Deelvraag 3

Wat is de invloed van de verschillende trainingsvariabelen voor continue* aerobe training bij het optimaliseren van het inspanningsvermogen (VO2-piek/VO2-max) bij patiënten met HFrEF? 

 

Conclusies op basis van de literatuur deelvraag 3 

Deelvraag 3 is beantwoord op basis van een bestaande systematische meta-analyse.

  • Een toename van het totale energieverbruik resulteert waarschijnlijk in een toename in VO2-piek in vergelijking met reguliere zorg.

Toelichting: Er is een klinisch-relevant effect (2,10 ml.min-1.kg-1) van energiegebruik gevonden op het inspanningsvermogen (VO2-piek). Alleen het totale energieverbruik was significant geassocieerd met verbetering van de VO2-piek, waarbij de VO2-piek verbeterde van 0,29 ml.min-1.kg-1 bij elke toename van het energieverbruik van 100 J.kg-1. De bewijskracht van deze resultaten is redelijk, op grond waarvan de werkgroep redelijk zeker is van dit effect dat vanuit de literatuur is aangetoond. Na correctie voor totaal energieverbruik gold dit ook voor sessiefrequentie, sessieduur en trainingsintensiteit; rangschikking van de karakteristieken toonde het grootste effect voor het totale energieverbruik, gevolgd door frequentie en sessieduur en ten slotte intensiteit en programmalengte.
 

* Continue training omvat intensiteitsniveaus die tijdens de sessie constant worden gehouden.

Uitwerking deelvraag 3

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden, is er door de werkgroep een systematisch review met meta-analyse aangedragen (Vromen 2016). Dit systematisch literatuuronderzoek is volgens de GRADE-ADOLPMENT-systematiek geanalyseerd (Schünemann 2017).

 
Zoekactie en selectie literatuur deelvraag 3

Wat is de invloed van de verschillende trainingsvariabelen voor continue aerobe training bij het optimaliseren van het inspanningsvermogen (VO2-piek/VO2-max) bij patiënten met HFrEF? 

 

Karakteristieken van geïncludeerde studies deelvraag 3

De kenmerken van de geïncludeerde studies in het onderzoek van Vromen (Vromen 2016) zijn weergegeven in bijlage C.5-2, tabel 2 en 3. Er werden 17 studies ingesloten (Antunes-Correa 2014; Beer 2008; Brubaker 2009; Eleuteri 2013; Erbs 2010; Kulcu 2007; Maiorana 2011; Malfatto 2009; Mandic 2013; Mezzani 2013a; Myers 2007; O’Connor 2009; Passino 2008; Patwala 2009; Sandri 2012; Terziyski 2009; Vasiliauskas 2007). In 16 studies lag de inclusierange tussen de 21 en 154 patiënten, en in één studie werden 2183 hartfalenpatiënten geïncludeerd (O’Connor 2009). In totaal werden 1147 patiënten toegewezen aan de aerobe trainingsgroep met een mediane leeftijd van 62 jaar van wie 17% vrouwen. In 11 studies werd de NYHA-klasse gerapporteerd (gevonden % NYHA I/II/III/IV was 0,5/62,6/36,1/0,7). 
In dit systematisch literatuuronderzoek werden de volgende trainingskarakteristieken voor aerobe continue training bij patiënten met hartfalen geëvalueerd: sessieduur, sessiefrequentie, trainingsintensiteit, lengte van het programma in weken en het product van al deze factoren, oftewel het totale energieverbruik.
In dit systematisch literatuuronderzoek werden de volgende inclusiecriteria beschreven die relevant zijn voor het beantwoorden van deelvraag 3.
 

Individuele studiekwaliteit (RoB) deelvraag 3

Het risico op vertekening (RoB) van de geïncludeerde studies in het systematisch literatuuronderzoek van Vromen (Vromen 2016) is bijgevoegd in bijlage C.5-3, tabel 3.
Het risico op vertekening van het systematische literatuuronderzoek van Vromen is door DC en RA gescoord met behulp van de AMSTAR-2 (Shea 2017). Het oordeel op de verschillende items is besproken door DC en RA, waarna consensus is bereikt. Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit is weergegeven in bijlage C.5-3, tabel 4.

 

Effectiviteit en bewijskracht deelvraag 3

Hierna worden het effect en de bewijskracht voor de uitkomstmaat VO2-piek beschreven. Voor patiënten met hartfalen bleek dat het totale energieverbruik de enige karakteristiek was die significant geassocieerd was met verbetering in VO2-piek. Na correctie voor totaal energieverbruik gold dit ook voor sessiefrequentie, sessieduur en trainingsintensiteit. Ofwel, rangschikking van de karakteristieken toonde het grootste effect voor totaal energieverbruik, gevolgd door frequentie en sessieduur en ten slotte intensiteit en programmalengte.
De GRADE-beoordeling staat in de volgende tabel.

De effectiviteit en bewijskracht van aerobe training versus reguliere zorg (VO2-piek)
Voor 18 studies (bijlage C.5-4 figuur 3) is de effectiviteit van aerobe training (n = 1488) gepooled en vergeleken met reguliere zorg (n = 1447). Het gemiddelde verschil in VO2-piek tussen de interventiegroep en de controlegroep was 2,10 ml.min-1.kg-1 (95%-BI 1,34 tot 2,86; p < 0,001). 
Alleen het totale energieverbruik was significant geassocieerd met verbetering van de VO2-piek, wat leidde tot een verbetering daarvan van 0,29 ml.min-1.kg-1 bij elke toename van het energieverbruik van 100 J.kg-1 (95%-BI 0,22 tot 0,36; p < 0,001) (Antunes-Correa 2014; Beer 2008; Brubaker 2009; Eleuteri 2013; Erbs 2010; Kulcu 2007; Maiorana 2011; Malfatto 2009; Mandic 2013; Mezzani 2013a; Myers 2007; O'Connor 2009; Passino 2008; Patwala 2009; Sandri 2012; Terziyski 2009; Vasiliauskas 2007). Zie het overzicht in de volgende tabel. 

 

Na correctie voor totaal energieverbruik waren sessiefrequentie, sessieduur en trainingsintensiteit echter ook geassocieerd met een verbetering van de VO2-piek. Dit effect wordt door de werkgroep als een klinisch-relevant effect beschouwd (Sawilowsky 2009). De bewijskracht is met één niveau verlaagd tot redelijk gezien de inconsistentie.