Hartrevalidatie bij coronairlijden en chronisch hartfalen (2024) [richtlijn]

B.7 Indicatiestelling

Aanbevelingen

Bepaal op basis van de verwijsgegevens, de anamnese en het lichamelijk onderzoek (zie B.4 ‘Anamnese’ en B.5 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’) of er een fysio- of oefentherapeutische indicatie is voor een beweegprogramma van fase II-hartrevalidatie.

Er is een indicatie om een beweegprogramma van fase II-hartrevalidatie te starten wanneer:

  • een patiënt met coronairlijden of chronisch hartfalen bij de fysio- of oefentherapeut komt met een hulpvraag die gerelateerd is aan beperkingen in dagelijkse activiteiten en/of maatschappelijke participatie op basis van het bewegend functioneren, en;
  • de essentiële onderdelen, genoemd in B.1 ‘Persoonsgerichte zorg’ hierbij in overweging zijn genomen.

Deze module is niet op basis van een geprioriteerd knelpunt in de richtlijn opgenomen. Iedere richtlijn van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) bevat een module ‘Indicatiestelling’.

 

Aanleiding

Na fase I-hartrevalidatie verwijst de behandelend cardioloog*  de patiënt door voor fase II-hartrevalidatie. In deze module staan de absolute en relatieve indicaties, de contra-indicaties en de restricties bij de verwijzing beschreven, waartoe onderstaande uitgangsvraag is geformuleerd; 

 

Uitgangsvraag

Waaruit bestaat de fysio- of oefentherapeutische indicatiestelling voor het beweegprogramma van fase II-hartrevalidatie bij patiënten met coronairlijden of chronisch hartfalen? 

 

Rationale van de aanbeveling

In overleg met de werkgroep is besloten om geen systematische zoekactie uit te voeren, maar de informatie die nodig is voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag op niet-systematische wijze te vergaren en narratief uit te werken met behulp van de kennis en klinische expertise van de werkgroep en om aan te sluiten bij de ‘Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011 ’ (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR).

 

Screening door hartrevalidatiecoördinator

Alle patiënten met een indicatie voor hartrevalidatie komen in aanmerking voor een screening en een intakegesprek, die worden uitgevoerd door een professional uit het revalidatieteam, veelal de hartrevalidatiecoördinator. Deze intake en screening vormen de start van de fase II van de hartrevalidatie. Aan de hand van deze gegevens wordt in overleg met de patiënt bepaald welk zorgaanbod geïndiceerd is. 
De uitkomst van de indicatiestelling voor interventies wordt besproken tijdens het multidisciplinair overleg (MDO), waarna de patiënt wordt verwezen naar de verschillende disciplines, waaronder het beweegprogramma, dat wordt uitgevoerd door een fysio- of oefentherapeut. Hierna volgt een discipline-specifieke intake. 
Een verdere toelichting op dit proces is beschreven in de ‘Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011 ’ (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR 2011). 

 

Doelen in het hartrevalidatieprogramma

Om persoonsgerichte hartrevalidatie te kunnen bieden, wordt samen met de patiënt besloten welke individuele behandeldoelen de patiënt wil bereiken en welke interventies in welke vorm gevolgd worden. Zie ook de module B.1 ‘Persoonsgerichte zorg’. 
Binnen de multidisciplinaire hartrevalidatie zijn er vier typen doelen:

  1. fysieke doelen (zie B.4 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’);
  2. psychische doelen;
  3. sociale doelen;
  4. doelen met betrekking tot risicogedrag.

Een verdere toelichting op dit proces is beschreven in de ‘Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011 ’ (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR 2011).

 

Indicatie, contra-indicaties en restricties voor het beweegprogramma (discipline-specifieke intake)

Voordat patiënten deelnemen aan het beweegprogramma zal de fysio- of oefentherapeut een disciplinespecifieke intake uitvoeren, die bestaat uit een anamnese, een lichamelijk onderzoek en op grond daarvan het opstellen van een behandelplan. Zie B.4 ‘Anamnese’ en B.5 ‘Lichamelijk onderzoek en behandelplan’. 
Er wordt naar gestreefd om samen met de patiënt een gepast behandelplan voor de patiënt te vormen. Hierbij wordt tevens in overweging genomen of de context waarbinnen het beweegprogramma van fase II-hartrevalidatie wordt uitgevoerd, past bij de essentiële onderdelen van persoonsgerichte zorg (zie B.1 ‘Persoonsgerichte zorg’. 

Algemene contra-indicaties voor fysieke training zijn niet-cardiale ziekten waarbij beweging of inspanning (tijdelijk) niet mogelijk of gewenst is. Denk bijvoorbeeld aan: koorts, slecht gereguleerde diabetes mellitus, ernstige anemie, desaturatie. Daarnaast zijn er cardiale contra-indicaties. 
Een verdere toelichting op deze cardiale en overige contra-indicaties is beschreven in de ‘Multidisciplinaire richtlijn hartrevalidatie 2011 ’ (Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR). Daarnaast is de cardioloog verantwoordelijk om de contra-indicaties en restricties over te dragen aan de behandelaren van de patiënt. 

Er is geen verantwoording bij deze module.

    • Revalidatiecommissie NVVC/NHS en projectgroep PAAHR. Multidisciplinaire Richtlijn Hartrevalidatie 2011. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Cardiologie; 2011. Beschikbaar via https://www.nvvc.nl/Kwaliteit/richtlijnen