Artrose heup-knie [richtlijn]

C.2.6 Aanpassingen oefentherapie vanwege comorbiditeit

Bij de besluitvorming voor het al dan niet toepassen van oefen-therapie bij aanwezigheid van comorbiditeit is een beslismodel ontwikkeld. Zie de volgende figuur.

Beslismodel voor het al dan niet toepassen van oefentherapie bij de aanwezigheid van comorbiditeit.

Aanbeveling Indien er aan comorbiditeit gerelateerde absolute contra-indicaties voor oefentherapie aanwezig zijn, pas dan géén oefentherapie toe en verwijs terug naar de huisarts of specialist.

Toevoeging Voorbeelden van contra-indicaties staan in paragraaf B.5.1.

Aanbevelng Indien er geen aan comorbiditeit gerelateerde absolute contra-indicaties aanwezig zijn, maar wel comorbiditeit, dient te worden beoordeeld in hoeverre die comorbiditeit invloed heeft op het fysiek functioneren van de patiënt en de oefentherapie.

Toevoeging Indien de behandelend therapeut de invloed van de comorbiditeit niet kan beoordelen vanwege gebrek aan kennis en vaardigheden, wordt advies gevraagd aan een therapeut die deze invloed wel kan beoordelen of aan de huisarts of behandelend specialist. Hierbij geldt de stelregel 'onbekwaam is onbevoegd'.

Aanbeveling Indien de comorbiditeit invloed heeft op het fysiek functioneren en de toepassing van de oefentherapie (zoals een niet stabiele diabetes mellitus type II die moeilijk met medicatie is in te stellen), pas dan oefentherapie toe met comorbiditeit-specifieke aanpassingen. Hierbij kan bijvoorbeeld het COOA-protocol worden gebruikt. Dit is een protocol waarbij veiligheid met betrekking tot comorbiditeit in acht genomen wordt.

Toevoeging Voor deze aangepaste oefentherapie zijn behalve kennis en vaardigheden met betrekking tot artrose ook specifieke kennis en vaardigheden vereist met betrekking tot deze comorbiditeit(en). Ook hierbij geldt de algemene stelregel 'onbekwaam is onbevoegd'. Indien bij de behandelend therapeut de benodigde kennis en vaardigheden over de aanwezige comorbiditeit onvoldoende aanwezig zijn, dient de therapeut de patiënt te verwijzen naar een therapeut die hierover wel beschikt.

Aanbeveling Indien de comorbiditeit geen of slechts weinig invloed heeft op het fysiek functioneren en de toepassing van de oefentherapie (zoals een hartritmestoornis die goed is ingesteld op medicatie), pas dan oefentherapie toe waarbij de algemene FITT-factoren als uitgangspunt gelden.

Noot 19. Aanpassingen oefentherapie bij aanwezigheid van comorbiditeit

Uitgangsvraag
Welke aanpassingen binnen de oefentherapie worden aanbevolen voor patiënten met heup- of knieartrose indien er sprake is van een of meer vormen van comorbiditeit die invloed hebben op het fysiek functioneren?

Deze uitgangsvraag is beantwoord door middel van een systematisch literatuuronderzoek. De conclusie is gebaseerd op drie RCT’s.[1-3]

 

Conclusie vanuit de literatuurstudie

Oefentherapie waarin op een systematische manier (volgens het COOA-protocol) aanpassingen worden doorgevoerd bij mensen met knieartrose in combinatie met een comorbiditeit (nl. hartfalen/coronairlijden, COPD, diabetes mellitus type II, hypertensie, obesitas) die invloed heeft op het fysiek functioneren is effectief op het fysiek functioneren en veilig vergeleken met reguliere zorg. De kwaliteit van bewijs is laag.

 

Overige overwegingen

  • Patiënten met heup- en/of knieartrose presenteren zich in de dagelijkse praktijk regelmatig met een combinatie van een of meer vormen van comorbiditeit, een situatie die van invloed kan zijn op de oefentherapie. Voor het bereiken van een optimaal behandelresultaat is het van belang om tijdens de actieve oefentherapie niet alleen rekening te houden met de artrose, maar ook met de comorbiditeit.
  • Als een bepaalde vorm van comorbiditeit aanwezig is die het fysiek functioneren belemmert, dient de behandelend therapeut, behalve over kennis en vaardigheden met betrekking tot artrose, over voldoende kennis en vaardigheden te bezitten, over hoe rekening te houden met deze comorbiditeit bij de behandeling. Indien deze kennis en vaardigheden bij de therapeut niet voldoende aanwezig zijn, dan dient de patiënt naar een therapeut doorverwezen te worden bij wie dit wel het geval is.

Aanbeveling

  • Indien er aan comorbiditeit gerelateerde absolute contra-indicaties voor oefentherapie aanwezig zijn, pas dan géén oefentherapie toe en verwijs terug naar de huisarts of specialist (voorbeelden van contra-indicaties staan in paragraaf B.5).
  • Indien er geen aan comorbiditeit gerelateerde absolute contra-indicaties aanwezig zijn, maar wel comorbiditeit, dient te worden beoordeeld in hoeverre die comorbiditeit invloed heeft op het fysiek functioneren van de patiënt en de oefentherapie.
  • Indien de comorbiditeit invloed heeft op het fysiek functioneren en de toepassing van de oefentherapie (zoals een niet stabiele diabetes mellitus type II die moeilijk met medicatie is in te stellen), pas dan oefentherapie toe met comorbiditeit-specifieke aanpassingen. Hierbij kan bijvoorbeeld het COOA-protocol worden gebruikt. Dit is een protocol waarbij veiligheid met betrekking tot comorbiditeit in acht genomen wordt.
  • Indien de comorbiditeit geen of slechts weinig invloed heeft op het fysiek functioneren en de toepassing van de oefentherapie (zoals een hartritmestoornis die goed is ingesteld op medicatie), pas dan oefentherapie toe waarbij de algemene FITT-factoren als uitgangspunt gelden.

De restricties en aanpassingen voor oefentherapie bij mensen met heup- en/of knieartrose en comorbiditeit staan in de volgende tabel.

Restricties en aanpassingen oefentherapie bij mensen met heup- en/of knieartrose en comorbiditeit.[1]

Cardiale problematiek
Restricties Aanpassingen
  • Pijn op de borst voor of tijdens oefentherapie
  • Stel de oefentherapie uit. Vraag de patiënt plaats te nemen op een stoel, wacht tot de pijn op de borst afneemt. Als er binnen 5 minuten geen afname van pijn op de borst optreedt: vraag de patiënt of hij/zij nitrospray gebruikt. Zo ja, gebruik de spray. Als er geen afname van pijn op de borst optreedt, raadpleeg de specialist.
  • Hartritmestoornissen tijdens de oefening (hoge hartfrequentie die niet in verhouding staat tot het niveau van de inspanning, onregelmatige hartslagfrequentie, veranderingen in de bekende hartritmestoornissen), abnormale veranderingen in de bloeddruk tijdens inspanning tijdens de oefening (diastolische verandering ≥ 20 mmHg), verlaging van de systolische bloeddruk tijdens de oefening (> 10 mmHg), flauwvallen, duizeligheid, vegetatieve reacties (bijv. overmatig transpireren, bleekheid), kortademigheid die niet in verhouding staat tot de inspanning, abnormale vermoeidheid die in niet verhouding staat tot de inspanning.
  • Stel oefentherapie uit, vraag de patiënt plaats te nemen op een stoel en overleg met de specialist omtrent het te volgen beleid.
  • Onvoldoende kennis over de cardiale aandoening en opties voor inspanning/ oefentherapie
  • Geef informatie over de cardiale aandoening en inspanningsmogelijkheden.
  • Angst voor inspanning
  • Coach de patiënt in het krijgen van vertrouwen (laat patiënt positieve beweegervaring krijgen door bijv. te starten op een lage trainingsintensiteit en geef positieve, opbouwende kritiek).

 

Extra voor hartfalen

Restricties Aanpassingen
  • Symptomen van verslechtering: toenemende (onverwachte) kortademigheid, toenemende of beginnende AP-klachten, onverwachte toename in gewicht (meer dan 2 kg binnen 2-3 dagen) of zichtbaar vocht vasthouden (bijv. broekriem moet gaatje verder, schoenen zitten strakker), toenemende vermoeidheid bij bekende activiteiten, aanhoudende of terugkerende duizeligheid of collaps, agitatie of cognitieve veranderingen of verwardheid, hartkloppingen, slaapproblemen als gevolg van nachtelijke kortademigheid, plotselinge onverklaarbare problemen met mobiliteit, buikpijn of vol gevoel hebben, verlies van eetlust, vaker moeten plassen, overdag minder dan ’s nachts, zet bed hoger of gebruikt extra kussens.
  • Stel oefentherapie uit. Neem contact op met behandelend arts en/of hartfalenverpleegkundige.
  • Links-ventriculaire ejectiefractie < 30%
  • Check bij NYHA-2,3-patiënten de eerste aantal keren of de patiënt een slechte of goede dag heeft, check voor de training de rusthartslag en ademfrequentie (exclusiecriteria voor training: HFrust > 100 slagen/ minuut, ademfrequentie > 30 per minuut; kortademig zijn tijdens praten).
  • Verleng de warming-up- en coolingdownsessies om het risico op cardiale decompensatie te verminderen.
  • Wees voorzichtig met Valsalva-manoeuvres, verandering van lichaamspositie, zoals van liggende naar staande positie als gevolg van verminderde capaciteit om de bloeddruk aan te passen.
  • Wees voorzichtig met oefeningen met een zware statische belasting in verband met een snelle toename van de bloeddruk tijdens inspanning.
  • Begin met een lagere trainingsintensiteit en overweeg hoge intensiteit intervaltraining (HIIT).
  • Vermijd een snelle toename van de perifereweerstandstraining bij patiënten met hartfalen, omdat dit de afterload versterkt en het risico van decompensatie toeneemt. Voor het verbeteren van spiersterkte, begin 2 weken op 30-40% van 1RM en verhoog daarna geleidelijk de weerstand van 50% tot 70% tot 80% van 1RM.
  • NYHA klasse 3
  • Start met perifereweerstandstraining om de perifere bloeddruk en de cardiale belasting bij aerobe training te verminderen.
  • Verminderd herstellend vermogen
  • Monitor het herstel na de training. De patiënt moet binnen 3-4 uur na het trainen normale dagelijkse activiteiten kunnen hervatten. In het geval van een verminderd herstel, verlaag de trainingsintensiteit.
  • Vermoeidheid
  • Patiënten met hartfalen hebben een beperkte hoeveelheid energie. Het is van belang om ernstige vermoeidheid te voorkomen (voornamelijk NYHA klasse 3).

Algemene aanpassingen

  • Indien aanwezig, gebruik de resultaten van de ‘maximum of symptom limited exercise test’ om de trainingsintensiteit te bepalen bij patiënten met cardiale problemen. Als de patiënt bètablokkers gebruikt, moet de trainingsintensiteit bepaald worden op basis van resultaten van deze test met gebruik van bètablokkers.
  • Indien testresultaten van een inspanningstest ontbreken, maak dan gebruik van de Shuttle Walk Test (SWT) en/of de Zes Minuten Wandeltest (6MINWT). De optimale trainingsintensiteit kan bepaald worden door de Karvonen-formule te gebruiken.
  • Train de eerste 2 weken op een intensiteit van 40-50% van de VO2max en voer deze geleidelijk op tot 50-80% van de VO2max of V02reserve. Patiënten met een VO2max < 10,5 ml/kg/min (3 MET/25 tot 50 W) lijken het meest gebaat bij zeer korte, maar frequente trainingssessies.
  • Als de VO2max > 10,5 ml/kg/min maar minder dan 17,5 ml/kg/min (3-5 MET/40 tot 80 W) kan de frequentie van de trainingssessies verminderd worden tot 1 à 2 trainingssessies per dag gedurende 15 minuten. Patiënten met een VO2max > 17 ml/kg/min kunnen volstaan met 2-3 trainingssessies per week, gedurende 20-30 minuten per sessie.
  • Baseer de trainingsintensiteit op het percentage van de maximumcapaciteit uitgedrukt in MET’s en/of de Borg-schaal 6-20 als de hartslag van de patiënt niet adequaat mee omhoog gaat tijdens inspanning tijdens een ‘maximum of symptom limited exercise test’ [4]).
  • Start met een goede, rustige warming-up en coolingdown om de kans op cardiale overbelasting te verminderen. Deze verminderen ook de kans op ischemie van het myocard.
  • Start met intervaltraining en niet met duurtraining bij laagbelastbare cardiale patiënten. Voer dynamische oefeningen uit en geen statische oefening, om bloeddrukverhoging te voorkomen.
  • Laat patiënten met een implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD) hun armen niet heffen boven de 90 graden.
  • Tijdens en na de interventie is het van belang dat de therapeut alert is op tekenen van cardiale overbelasting.
  • Bij patiënten met matig of ernstig hartfalen en overgewicht wordt afvallen niet routinematig geadviseerd om verdere progressie van hartfalen, ongewild gewichtsverlies en cachexie te voorkomen.

 

Diabetes mellitus type II

Restricties Aanpassingen
  • Gebruik van medicatie die de bloedinsulinespiegel verhoogt (insulineafhankelijke patiënten)
  • Meet bij insulineafhankelijke diabetespatiënten de bloedsuikerwaarden voor en na de trainingssessie en in de avond. Deze patiënten hebben een verhoogde kans op hypoglykemie 24-72 uur na de inspanning (vul diabetesdagboek in).
  • Verminder medicatie/insulinetherapie in het geval van een lage bloedsuikerspiegel (< 4,2 mmol/L, < 75 mg/dl) of symptomen van hypoglykemie vóór de training.
  • Verhoog de inname van koolhydraten in het geval van een lage bloedsuikerspiegel (< 5,5 mmol/L, 100 mg/dl) of symptomen van hypoglykemie vóór de training.
  • Pas de trainingsmodaliteiten aan (verlaag de totale trainingsarbeid in geval van een lage bloedsuikerspiegel of symptomen van hypoglykemie).
  • Stel de trainingssessie uit in het geval van bloedglucosewaarden ≤ 5 en ≥ 15 mmol/L of tekenen van hypoglykemie. Regulering van de bloedsuikerspiegel is noodzakelijk: gebruik medicatiedagboek.
  • Dien insuline ruim 1 uur voor de inspanning toe. Niet in de locatie nabij de arbeidende spier.
  • Laat de patiënt voldoende koolhydraten nuttigen voor aanvang van de training.
  • Bij regelmatige inspanning verandert de dosering van de insuline (laat de patiënt dit bespreken met de diabetesverpleegkundige).
  • Slecht gereguleerde diabetes. Deze situatie wordt gekenmerkt door een hoog (> 53 mmol/mol) HbA1c of een sterk wisselende bloedsuikerspiegel (hoog of laag) en frequente hypoglykemie.
  • Overleg met de medisch specialist (internist) over medicijngebruik (type, dosering) en lichaams- beweging.
  • Monitor bloedglucosewaarden voor en na de trainingssessie en in de avond.
  • Wees je bewust van de symptomen van hypo-/ hyperglykemie en complicaties als gevolg van diabetes.
  • Vertraagd wondherstel
  • Begin met een lage trainingsintensiteit en verhoog deze langzaam.
  • Voetulcus (bijvoorbeeld als gevolg van perifere neuropathie)
  • Vermijd gewichtdragende oefeningen bij wonden aan de voeten.
  • Raadpleeg de diabetesverpleegkundige of podotherapeut indien voetverzorging nodig is.
  • Gevoelsverlies (bijvoorbeeld als gevolg van perifere neuropathie)
  • Wees voorzichtig met oefeningen die tactiele feedback (bijvoorbeeld balans) vragen en overweeg om oefeningen op apparaten toe te voegen (patiënten kunnen problemen ervaren in het voelen, bijvoorbeeld bij het vasthouden van halters, met het risico ze te laten vallen).
  • Vermijd hypertensie (systolische bloeddruk > 180 mmHg) tijdens de oefening. Vermijd hoogintensieve training (> 80% van de maximale zuurstofopname (VO2max) en Valsalvamanoeuvres.
  • Nefropathie
  • Vermijd hypertensie (systolische bloeddruk > 180 mmHg) tijdens de oefening.
  • Retinopathie
  • Vermijd hoogintensieve training (> 80% van de maximale zuurstofopname (VO2max) en Valsalvamanoeuvres.
  • Autonome neuropathie met een verminderde cardiovasculaire reactie op inspanning, reactie op vochthuishouding, thermoregulatie, posturale hypotensie en/of verlaagd maximaal aeroob inspanningsvermogen.
  • Controleer regelmatig de hartslag en de bloeddruk van de patiënt in rust en tijdens de oefening.
  • Onvoldoende kennis van diabetes, medicatie en training
  • Geef informatie over diabetes en trainingsmogelijkheden.
  • Angst voor inspanning
  • Coach de patiënt in het krijgen van vertrouwen, overweeg bijvoorbeeld om te beginnen met een lagere trainingsintensiteit en geef positieve feedback.

Algemene aanpassingen

  • Zorg voor voldoende hydratatie en inname van koolhydraten voor de trainingssessie.
  • Controleer patiënten met diabetes mellitus type 2 regelmatig op wondjes aan de voeten en sensorische gebreken.
  • Check trainingsschoeisel.
  • Start met intervaltraining en niet met duurtraining bij laagbelastbare patiënten.
  • Bij koorts: stel de trainingssessie uit tot de lichaamstemperatuur is hersteld.
  • Raadpleeg een arts bij ontwikkeling of verergering van aandoeningen die verband kunnen houden met diabetes, zoals hypertensie, angina pectoris, hartritmestoornissen, tachycardie in rust, claudicatio intermittens, nuchtere hyperglykemie, frequente episoden van hypoglykemie, wonden aan de onderste ledematen, cachexie, autonome neuropathie of visusstoornissen.

 

COPD

Restricties Aanpassingen
  • Perifere spieratrofie en spierzwakte
  • Besteed extra aandacht aan krachttraining.
  • Verminderde respiratoire spierfunctie
  • Voeg inspiratoire spiertraining (IMT) toe als respiratoire spierzwakte aanwezig is (of overweeg doorverwijzing naar een gespecialiseerde COPD-therapeut).
  • Voeg inspiratoire spiertraining (IMT) toe als respiratoire spierzwakte aanwezig is (of overweeg doorverwijzing naar een gespecialiseerde COPD-therapeut).
  • Leer hoesttechnieken/huftechnieken aan en voeg ademhalingsoefening toe, afhankelijk van de ernst en de oorzaken van obstructie. Geef advies en oefeningen gericht op verbeteren van lichaamshouding en ademhaling als hyperinflatie aanwezig is. Ademhalingsoefeningen gericht op vermindering van de (dynamische) hyperinflatie en verbetering van de gasuitwisseling: ‘pursed lip breathing’ (PLB), langzaam en diep ademhalen, en actieve expiratie.
  • Verergering van de ziekte (exacerbatie)
  • Intervaltraining en krachttraining kunnen worden gebruikt om de patiënt te reactiveren.
  • Ernstige kortademigheid
  • Op basis van de evaluatie van de beperkende factor in het uitvoeren van de oefening:
    • Verminder trainingsintensiteit of overweeg intervaltraining en krachttraining.
    • Het wordt aanbevolen om krachttraining van zowel de bovenste als de onderste extremiteiten uit te voeren met een intensiteit van ten minste 60-80% van 1RM.
    • 2-3 groepen van 8-12 herhalingen per spiergroep heeft de voorkeur.
    • Overweeg ademhalingsoefeningen en oefeningen gericht op lichaamshouding.
  • Onvoldoende kennis van het gebruik van medicatie gecombineerd met inspanning
  • Geef informatie over de ziekte, trainingsopties en medicijngebruik.
  • Angst voor inspanning/angst voor kortademigheid
  • Coach de patiënt in het verbeteren van zelfvertrouwen; dat wil zeggen, overweeg te starten met een lagere trainingsintensiteit en geef positieve feedback. Coach de patiënt in het verminderen van angst voor inspanning als gevolg van kortademigheid.

Algemene aanpassingen

  • Gebruik de resultaten van een symptoombeperkte inspanningstest met gasanalyse om de individuele aerobe trainingsintensiteit te berekenen.
  • Begin met intervaltraining bij patiënten met COPD met een beperkte longfunctie of verminderd zuurstoftransport in de longen (hypoxemische (verzadiging < 90%) hypocapnie (PaCO2 > 55 mmHg) tijdens de training). Start duurtraining wanneer lopen op 70% van het maximale wattniveau ten minste 10 minuten mogelijk is.
  • Gebruik de Borg-schaal (0-10) voor dyspnoe, te meten tijdens het sporten. Een kortademigheidscijfer tussen de 4 en 6 op een schaal van 0-10 is de aanbevolen trainingsintensiteit.
  • Controleer het saturatieniveau: O2-saturatie (SaO2) moet tijdens het trainen ≥ 90% blijven en mag niet 4% of meer dalen.
  • Veel COPD-patiënten kampen met ondergewicht, wees je bewust van een slechte voedingstoestand.

 

Hypertensie

Restricties Aanpassingen
  • Bij een verhoogd risico op hoge bloeddruk, vooral bij linkerventrikelhypertrofie
  • Als het plan is de patiënt op een matige tot hoogintensieve intensiteit te belasten (40-60% VO2max, vraag dan eerst een inspanningstest aan.
  • Abnormale veranderingen in de bloeddruk bij inspanning tijdens de oefening (diastolische verandering ≥ 20 mmHg); verlaging van de systolische bloeddruk tijdens inspanning (> 10 mmHg)
  • Stel de oefensessie uit en verwijs de patiënt naar de huisarts of medisch specialist.
Algemene aanpassingen
  • Besef dat medicijnen die de bloeddruk verlagen, zoals bètablokkers, de maximale inspanningstolerantie negatief kunnen beïnvloeden en de hartslagfrequentie kunnen verminderen tijdens inspanning. Alleen bij patiënten met een hoge bloeddruk (die bètablokkers uitsluitend gebruiken om de bloeddruk te verlagen en niet vanwege angina pectoris of ritmestoornissen) vindt men een afname van trainbaarheid en kunnen er dus minder trainingseffecten verwacht worden.
  • Bètablokkers en diuretica kunnen een negatieve invloed hebben op de thermoregulatie.
  • Als de bloeddruk verhoogd is: overleg met de huisarts. Indien de bloeddruk verhoogd blijft ondanks medicatie: vermijd hoogintensieve krachttraining.

 

Obesitas

Restricties Aanpassingen
  • Verhoogde stress, druk en pijn in het gewichtdragende gewricht
  • Verminder gewichtdragende oefeningen bij toename van pijn in de knie. Overweeg tijdelijk hydrotherapie.
  • Slechte thermoregulatie tijdens inspanning
  • Verminder de trainingsintensiteit bij warm weer.
  • Kortademigheid
  • Verminder de trainingsintensiteit, overweeg intervaltraining.
  • Angst voor beweging
  • Coach de patiënt in het verbeteren van zelfvertrouwen; dat wil zeggen, overweeg te starten met een lagere trainingsintensiteit en geef positieve feedback.
  • Gebrek aan motivatie voor gewichtsvermindering
  • Geef voorlichting over gewichtsverlies en pijnverlichting. Stimuleer en coach de patiënt in gedragsverandering.
Algemene aanpassingen
  • Geef voorlichting over gewichtsverlies en pijnverlichting. Stimuleer de patiënt om af te vallen en/of verwijs de patiënt door naar een diëtist.

Noot 19. Aanpassingen oefentherapie bij aanwezigheid van comorbiditeit

Complete uitgangsvraag volgens PICO
Welke aanpassingen in frequentie, intensiteit, type, duur en vorm binnen de oefentherapeutische interventies (I) worden aanbevolen voor patiënten met heup- of knieartrose indien er sprake is van comorbiditeit (P) ter verbetering van fysiek functioneren (O)?

 

Zoekstrategie

Er is door het KNGF op 19 december 2016 een zoekactie uitgevoerd in PubMed, EMBASE, Web of Science, Cochrane Library, CENTRAL, EmCare en CINAHL, naar samenvattingen van de literatuur (i.e. systematische literatuurstudies) en randomised controlled trials (RCT’s) met betrekking tot de benodigde aanpassingen binnen oefentherapie vanwege comorbiditeit bij patiënten met heup- en knieartrose (vanaf 2008). 

Selectiecriteria systematische review

Type studie SR en RCT
Type patiënt volwassenen met een klinische diagnose artrose en comorbiditeit
Type interventie elke vorm van oefentherapie (onafhankelijk van frequentie, intensiteit, type, duur en vorm)
Type vergelijking geen oefentherapie
Type uitkomst fysiek functioneren (door de patiënt gerapporteerde uitkomsten)
SR = systematische review; RCT = randomised controlled trial.

 

Zoektermen

Zoekdatum 19 december 2016
Geraadpleegde databases PubMed, EMBASE, Web of Science, Cochrane Library, CENTRAL, EmCare, CINAHL.

Algemene zoektermen#

((“hip osteoarthritis”[tw] OR “knee osteoarthritis”[tw] OR “Osteoarthritis, Knee”[MeSH] OR “Osteoarthritis, Hip”[mesh] OR ((“Osteoarthritis”[Mesh] OR “osteoarthritis”[tw] OR osteoarthrit*[tw] OR “osteoarthrosis”[tw] OR osteoarthro*[tw] OR “degenerative arthritis”[tw] OR degenerative arthriti*[tw] OR “osteoarthrosis deformans”[tw]) AND (“Knee”[Mesh] OR “knee”[tw] OR “knees”[tw] OR “Knee Joint”[Mesh] OR “Hip”[Mesh] OR “hip”[tw] OR “hips”[tw] OR “Hip Joint”[Mesh] OR “menisci”[tw] OR “meniscus”[tw] OR menisc*[tw] OR “coxa”[tw] OR “coxas”[tw] OR “patellofemoral”[tw] OR “Patella”[Mesh] OR patella*[tw])) OR coxarthro*[tw] OR gonarthro*[tw]) AND (exercis*[tw] OR “stretching”[tw] OR “Exercise Therapy”[Mesh] OR “exercise therapy”[tw] OR exercise therap*[tw] OR “Continuous Passive Motion Therapy”[tw] OR “Continuous Passive Movement”[tw] OR “CPM Therapy”[tw] OR “Muscle Stretching Exercises”[tw] OR “Muscle Stretching Exercise”[tw] OR “Static Stretching”[tw] OR “Passive Stretching”[tw] OR “StaticPassive Stretching”[tw] OR “Static Passive Stretching”[tw] OR “Isometric Stretching” [tw] OR “Active Stretching”[tw] OR “Static-Active Stretching”[tw] OR “Static Active Stretching”[tw] OR “Ballistic Stretching”[tw] OR “Dynamic Stretching”[tw] OR “PNF Stretching”[tw] OR “Plyometric Exercise”[tw] OR “Plyometric Exercises”[tw] OR Plyometric Drill*[tw] OR “Plyometric Drills”[tw] OR “Plyometric Training”[tw] OR “Plyometric Trainings”[tw] OR “Stretch-Shortening Exercise”[tw] OR “Stretch Shortening Exercise”[tw] OR “Stretch-Shortening Exercises”[tw] OR “StretchShortening”[tw] OR “Stretch Shortening”[tw] OR “Stretch-Shortening Drills”[tw] OR “Stretch-Shortening Cycle Exercise”[tw] OR “Stretch Shortening Cycle Exercise”[tw] OR “Stretch-Shortening Cycle Exercises”[tw] OR “Resistance Training”[tw] OR “Strength Training”[tw] OR “Weight-Lifting”[tw] OR “Weight Lifting”[tw] OR “Weight-Bearing”[tw] OR “Weight Bearing”[tw] OR “Exercise”[Mesh] OR “Exercise” [tw] OR “Exercises”[tw] OR “Physical Exercise”[tw] OR “Physical Exercises”[tw] OR “Isometric Exercises”[tw] OR “Isometric Exercise”[tw] OR “Aerobic Exercises”[tw] OR “Aerobic Exercise”[tw] OR “Circuit-Based Exercise”[tw] OR “Cool-Down Exercise”[tw] OR “Cool-Down Exercises”[tw] OR “Physical Conditioning”[tw] OR “Running”[tw] OR “Jogging”[tw] OR “Swimming”[tw] OR “Walking”[tw] OR “Warm-Up Exercise”[tw] OR “Warm-Up Exercises”[tw] OR “Physical Exertion”[Mesh] OR “Physical Exertion”[tw] OR “Physical Effort”[tw] OR “Physical Efforts”[tw] OR “Physical Fitness”[Mesh] OR “Physical Fitness”[tw] OR “Physical Endurance”[mesh] OR “Physical Endurance”[tw] OR “Anaerobic Threshold”[tw] OR “Exercise Tolerance”[tw] OR “Exercise Movement Techniques”[Mesh] OR “Exercise Movement”[tw] OR “Bicycling”[tw] OR “Walking” [tw] OR “Motor Activity”[Mesh] OR “Physical Activity”[tw] OR exertion*[tw] OR run* [tw] OR jog*[tw] OR treadmill*[tw] OR swim*[tw] OR bicycl*[tw] OR cycle*[tw] OR cycling[tw] OR walk*[tw] OR row[tw] OR rows[tw] OR rowing[tw] OR muscle strength*[tw]) NOT (“Animals”[mesh] NOT “Humans”[mesh]))
# Om reden van efficiëntie zijn de searches voor heup en knie gezamenlijk gestart en vervolgens afzonderlijk afgerond.

 

Gevonden literatuur

De literatuursearch leverde 591 systematische reviews en 1702 RCT’s op. Deze zoekactie leverde geen systematische review op die zich specifiek richtte op de benodigde aanpassingen binnen oefentherapie vanwege comorbiditeit. Wel zijn er drie RCT’s gevonden die voldeden aan de selectiecriteria bij de uitgangsvraag.[1-3]

Zie de flowchart voor een totaaloverzicht van de systematische literatuurstudie.

Systematische literatuurstudie naar de effectiviteit van aanpassingen van oefentherapie vanwege comorbiditeit.

Beschrijving studies

  • de Rooij et al., 2017.[1] De RCT is uitgevoerd in Nederland. Er werden 126 patiënten met knieartrose en comorbiditeit geïncludeerd. De inclusiecriteria voor comorbiditeit omvat de aanwezigheid van een van de volgende aandoeningen: hart- en vaatziekten, hartfalen, diabetes mellitus type 2, ’chronic obstructive pulmonary disease’ (COPD) of obesitas. De patiënten werden gerandomiseerd toegewezen aan twee groepen: de ene groep kreeg oefentherapie (n = 63) waarbij op een systematische manier de oefeningen werden aangepast aan de aard en de ernst van de comorbiditeit en de andere groep kreeg een standaardbehandeling voor artrose en de comorbiditeit (n = 63). Follow-up: 32 weken.
  • Schlenk et al., 2011.[2] De RCT is uitgevoerd in de Verenigde Staten. Er werden 26 patiënten met knieartrose en obesitas geïncludeerd. De patiënten werden gerandomiseerd toegewezen aan twee groepen: de ene groep kreeg oefentherapie en coaching voor een actieve leefstijl (n = 13) en de andere groep kreeg gebruikelijke zorg (n = 13). Follow-up: 24 weken.
  • Lim et al., 2010.[3] De RCT is uitgevoerd in Korea. Er werden 75 patiënten met knieartrose en overgewicht/obesitas (BMI > 25 kg/m2) geïncludeerd. De patiënten werden gerandomiseerd toegewezen aan drie groepen: één groep kreeg ‘water-based’ oefentherapie (n = 26), één groep ‘land-based’ oefentherapie (n = 25) en één groep kreeg gebruikelijke zorg (n = 24). Follow-up: 8 weken.

Kwaliteit bewijs

Uitkomstmaat ‘fysiek functioneren’ (door de patiënt gerapporteerde uitkomsten). Nagenoeg alle studies hebben een laag RoB, dus er vindt geen afwaardering plaats op basis van design. Inconsistentie was niet van toepassing en behoefden geen afwaardering. Mate van indirectheid is onbekend, omdat de Rooij et al. verschillende comorbditeiten includeerden en Schlenk et al. en Lim et al. zich specifiek richtten op obesitas; hiervoor is wel afgewaardeerd. Onnauwkeurigheid was van toepassing vanwege het geringe aantal deelnemers (n = 227). De kwaliteit van het bewijs is laag. 

Methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies.

Effectiviteit

Uitkomstmaat ‘fysiek functioneren’ (door de patiënt gerapporteerde uitkomsten). De Rooij et al. laten een significant verschil in effect zien op fysiek functioneren tussen de interventie- en controlegroep. Ook blijkt de interventie veilig te zijn (geen adverse events). De Rooij et al. is de enige geïncludeerde studie die een aangepast protocol voor oefentherapie vergelijkt met gebruikelijk zorg en daarmee op de meest zuivere manier antwoord geeft op deze uitgangsvraag.[1] (tabel 19.4)

De studies van Schlenk et al. en Lim et al. richtten zich beide specifiek op de obese patiëntenpopulatie met knie-artrose, en vinden geen significant verschil in effect op fysiek functioneren tussen de interventie- en controle-groepen.[2,3] Deze studies tonen aan dat oefentherapie haalbaar is bij de obese patiënt met knieartrose en dat oefentherapie het fysiek functioneren verbetert in de loop van de tijd. 

Evidencetabel kosteneffectiviteit oefentherapie bij heup- en/of knieartrose in de conservatieve fase.

Aantal studies

GRADE

Aantal patiënten en effectenschattingend

Kwaliteit van bewijs

 

Designa

Inconsistentieb

Indirectheid

Onnauwkeurigheidc

Overig

 

 

Outcome QALY

3, n = 227

laag RoB

nee

ja

ja, n = 227

nee

De Rooij et al. laten een significant verschil in effect zien op fysiek functioneren tussen de interventie- en controlegroep. [1] De studies van Schlenk et al.[2] en Lim et al.[3] richten zich beide specifiek op de obese patiëntenpopulatie met knieartrose, en vinden geen significant verschil in effect op fysiek functioneren tussen de interventie- en controlegroepen.[2,3]

laag1

a Laag risico op bias (RoB): randomisatie adequaat + allocation concealed + intention to treat (ITT); hoog RoB: < 3 items laag risico; matig RoB: overige. b I2 > 40%; c Dichotome uitkomstmaat populatie (n > 300); continue uitkomstmaat populatie (n > 400); d Positief: effect is in het voordeel van oefentherapie.
1 Afwaardering voor indirectheid en onnauwkeurigheid.

 

  • 1. de Rooij M, van der Leeden M, Cheung J, et al. Efficacy of tailored exercise therapy on physical functioning in patients with knee osteoarthritis and comorbidity: a randomized controlled trial. Arthritis Care Res (Hoboken). 2017;69(6):807-16.

  • 2. Schlenk EA, Lias JL, Sereika SM, et al. Improving physical activity and function in overweight and obese older adults with osteoarthritis of the knee: a feasibility study. Rehabil Nurs. 2011;36(1):32-42.

  • 3. Lim JY, Tchai E, Jang SN, et al. Effectiveness of aquatic exercise for obese patients with knee osteoarthritis: a randomized controlled trial. PM R. 2010;2(8):723-31; quiz 793.