Artrose heup-knie [richtlijn]

A.2 Achtergrond artrose

Artrose is de meest voorkomende aandoening van het houding- en bewegingsapparaat, waarbij de heup en de knie tot de meest voorkomende lokalisaties behoren. Kenmerkend is een langzaam en wisselend progressief verlies van gewrichtskraakbeen. Behalve kraakbeenverlies kunnen ook veranderingen plaatsvinden van het subchondrale bot en kan woekering van het bot optreden aan de gewrichtsranden (vorming van osteofyten). Periodiek kan de synoviale membraan geprikkeld zijn, wat leidt tot gewrichtsontsteking.

Het risico op artrose neemt toe met de leeftijd, met een piek rond de 79 jaar, waarna het risico weer afneemt. Op basis van alleen demografische ontwikkelingen is de verwachting dat het absolute aantal personen met artrose verder zal stijgen. Wanneer ook rekening wordt gehouden met een toekomstige stijging van het optreden van (ernstig) overgewicht zal de prevalentie van artrose in de toekomst mogelijk nog groter zijn.

In 2015 waren er in Nederland naar schatting 927.300 mensen met artrose van de heup en/of knie (heupartrose 381.200 en knieartrose 546.100; 323.100 mannen en 604.200 vrouwen). Uitgaande van incidentiecijfers uit 2015, is het aantal nieuwe patiënten per jaar met heupartrose naar schatting 34.800 (12.700 mannen en 22.100 vrouwen) en het aantal nieuwe patiënten met knieartrose 52.800 (19.100 mannen en 33.700 vrouwen).

Het zorggebruik ten gevolge van heup- en knieartrose is aanzienlijk. De totale kosten van de zorg voor mensen met artrose in Nederland bedroegen 1,1 miljard euro in 2011, waarbij ruim de helft werd besteed aan ziekenhuiszorg. Ongeveer 4% van de kosten had betrekking op eerstelijnszorg (waaronder fysiotherapie en oefentherapie). Ongeveer de helft van alle patiënten met heup- en knieartrose die bekend zijn bij de huisarts maakt jaarlijks gebruik van fysiotherapie.

Een deel van de patiënten met heup- of knieartrose ondergaat een gewrichtsvervangende operatie. In het landelijke implantatenregister waren op 4 maart 2018 in totaal 343.545 totale heupprothesen en 266.278 totale knieprothesen geregistreerd. In 2015 zijn er 27.082 gewrichtsvervangende heupoperaties en 28.798 gewrichtsvervangende knieoperaties uitgevoerd.

Noot 1. Het ziektebeeld artrose in Nederland

Uitgangsvraag

Wat is de pathofysiologie van heup- en knieartrose, hoe vaak komt artrose van de heup en knie in Nederland voor en tot welke maatschappelijke kosten leiden artrose van de heup en knie?
Deze vraag is beantwoord door de pathofysiologie, de epidemiologie en de maatschappelijke kosten aan- gaande deze onderwerpen te beschrijven. Hierbij is (wetenschappelijke) literatuur gebruikt.

 

Pathofysiologie van heup- en knieartrose

Artrose is een van de meest voorkomende aandoeningen van het bewegingsapparaat[1] en de meest voorkomende gewrichtsaandoening.[2] Het is een aandoening die in de meeste gevallen multifactorieel wordt bepaald. Welke factoren bij welke patiënten een rol spelen, is nog niet duidelijk. Factoren die invloed hebben op het ontstaan van artrose van de heup en/of knie worden onderverdeeld in systemische factoren en lokale biomechanische factoren (zie de volgende tabel).

Risicofactoren voor het ontstaan van heup- en/of knieartrose.[3-9]

systemische factoren

biomechanische factoren

  • leeftijd
  • etniciteit*
  • genetische aanleg*
  • geslacht
  • overgewicht**
  • gegeneraliseerde artrose

intrinsieke factoren

  • trauma in verleden 

  • gewrichtsaandoening (o.a. septische artritis, reactieve artritis of kristalartritis) 

  • congenitaal (o.a. congenitale heupdysplasie, ziekte van Perthes en femorale epifysiolyse)

  • operatie (o.a. meniscectomie)

  • spierzwakte**

  • laxiteit**

  • malignment (knie)

extrinsieke factoren

  • overgewicht**
  • zwaar beroep (veel tillen, hurken en knielen)
  • sport (m.n. topsport zoals voetbal, ballet)
  • zitten in hurkhouding**

* In mindere mate voor knieartrose.
** In mindere mate voor heupartrose.


Systemische factoren bepalen de individuele gevoeligheid van het gewricht voor de inwerking van lokale bio- mechanische factoren, met als resultaat artrose in een bepaald gewricht van een bepaalde ernst. Op grond van systemische factoren komt artrose vaker bij vrouwen voor dan bij mannen, hebben mensen op hogere leeftijd een groter risico op het krijgen van artrose en is aangetoond dat bepaalde genetische factoren en obesitas een rol spelen bij het ontstaan van artrose van de heup en/of knie. Voorbeelden van biomechanische factoren zijn: traumatisch of niet-traumatisch gewrichtsletsel (bijv. doorgemaakte septische, reactieve of kristalartritis of een congentiale gewrichtsafwijking), fysiek zware lokale belasting door beroep of sport en/of obesitas, spierzwakte en laxiteit.

De pathogenese van artrose is nog niet volledig duidelijk. Artrose wordt gekarakteriseerd door veranderin- gen in het gewrichtskraakbeen. Chondrocyten dragen bij aan de homeostase van het gewrichtskraakbeen; zij zorgen ervoor dat de continue aanmaak en afbraak van kraakbeenbestanddelen met elkaar in evenwicht zijn en schade door microtraumata wordt gerepareerd. Onder invloed van verschillende factoren, zoals leeftijds- gerelateerde veranderingen en de aanwezigheid van cytokinen, kunnen chondrocyten differentiëren en meer proteolytische enzymen gaan produceren, of juist afsterven, waardoor de kwantiteit en kwaliteit van het kraakbeen verminderen.[1,10] Onderzoek toont aan dat niet alleen het kraakbeen, maar ook andere structuren in en rondom het gewricht, zoals het subchondrale bot, het gewrichtskapsel, menisci en weke delen zoals ligamenten, spieren en de synoviale membraan, bij de pathogenese van artrose betrokken zijn.[1,11,12] Met name de rol van het subchondrale bot en daarbij waarschijnlijk kleine letsels onder invloed van mechanische belasting zijn belangrijk. Deze laesies zijn geassocieerd met sclerose, het ontstaan van subchondrale cysten en beschadiging van het gewrichtskraakbeen. Daarnaast wordt bij artrose aan de gewrichtsranden botnieuw- vorming gezien, de osteofyten, die waarschijnlijk ontstaan als reactie op mechanische instabiliteit en onder invloed van zogenaamde groeifactoren. Lokale synoviitis is bij artrose[3] minder uitgebreid dan bij inflammatoire gewrichtsaandoeningen, zoals reumatoïde artritis, en wordt zowel in vroege als late stadia van artrose gezien. Synoviitis bij artrose ontstaat waarschijnlijk secundair aan afbraak van kraakbeen en veranderingen in het subchondrale bot.[1]

De objectieve veranderingen van kraakbeen en bot bij artrose hebben een matige correlatie met het klinisch beeld.[4]

 

Epidemiologie

De schatting van de incidentie (i.e., het aantal nieuwe ziektegevallen per jaar) en prevalentie (i.e., het totaal aantal ziektegevallen per duizend personen) is gebaseerd op informatie uit huisartsenregistraties tot 1 januari 2015 (85%) en aangevuld met gegevens van de NIVEL Zorgregistraties eerste lijn (15%) (zie de volgende tabel).

Incidentie en prevalentie in 2015 van heup- en knieartrose naar geslacht.

 

Nieuwe ziektegevallen: incidentie

Totaal aantal ziektegevallen: prevalentie

 

mannen

vrouwen

mannen

vrouwen
per 1.000 personen        
heupartrose 1,5 2,6 15,8 29,1
knieartrose 2,3 3,9 22,7 41,6
totaal     38,5 70,7
absolute aantallen        
heupartrose 12.700 22.100 132.700 248.500
knieartrose 19.100 33.700 190.400 355.700
totaal     323.100 604.200

Bron: www.volksgezondheidenzorg.info.


De meest recente informatie over het aantal gewrichtsvervangende operaties van heup en knie is uit 2016 en is overgenomen uit de Landelijk Registratie Orthopedische Implantaten (LROI).[16]
Omdat veel patiënten met artrose niet bekend zijn bij de huisarts, is de verwachting dat het werkelijke aantal patiënten met heup- en knieartrose hoger is.[15] De volgende ontwikkelingen zullen mogelijk invloed hebben op het vóórkomen (positief of negatief) van artrose in de toekomst: de leeftijdsopbouw van de bevolking, het aantal mensen met overgewicht, het aantal ongevallen waarbij beschadigingen aan gewrichten optreedt en het aantal mensen met werk dat belastend is voor de gewrichten.[15]

 

Maatschappelijke kosten

In 2011 bedroegen de totale kosten van de zorg voor mensen met artrose in Nederland 1,1 miljard euro.[17] Dat komt overeen met 21,5% van de totale zorgkosten die gemaakt werden voor ziekten van het bewegingsapparaat en 1,2% van de totale kosten van de gezondheidszorg in Nederland.[17] Van de kosten voor artrose werd het grootste deel (54%) besteed aan ziekenhuiszorg. Dit is inclusief de kosten voor gewrichtsvervangende operaties.[18] Daarnaast had 34% van de kosten betrekking op de ouderenzorg (bijv. thuiszorg ten gevolge van verminderde mobiliteit). Bij de interpretatie van de maatschappelijke cijfers moet voorzichtigheid betracht worden, gezien recente ontwikkelingen in de financiering en indicatiestelling voor zorg en verblijf. 

De kosten die gemaakt werden in de eerste lijn, onder meer voor fysiotherapie en oefentherapie, bedroegen 4% van de totale kosten.[17] Ongeveer de helft (48%) van de mensen met artrose die bekend zijn bij de huisarts heeft in 2015, over een periode van 12 maanden, fysiotherapie gehad.[17] Bij een in 2016 gehouden enquête onder 177 patiënten met artrose uit het Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten (NPCG) bleek 48% op dat moment gebruik te maken van fysiotherapie.[19] De meerderheid van de mensen met artrose (84%) was in 2016 aanvullend verzekerd voor fysiotherapie en oefentherapie.[17] Uit een vragenlijstonderzoek onder 174 patiënten bij wie de heup of knie was vervangen, of die voor gewrichtsvervanging op de wachtlijst stonden, bleek dat 27% van deze patiënten nooit fysiotherapie had gehad zodat er mogelijk sprake is van ondergebruik.[20] 

Zorgkosten artrose in 2011. Bron: www.volksgezondheidenzorg.info.

 

Arbeidsproblematiek

Bij de kosten van artrose moeten ook de kosten worden betrokken die gerelateerd zijn aan verminderde arbeidsproductiviteit op het werk, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Omdat de pensioengerechtigde leeftijd en de arbeidsparticipatie van ouderen stijgen, is te verwachten dat het aantal werkende mensen met artrose de komende jaren toe zal nemen.[21] Mensen die op de arbeidsmarkt participeren en heup- of knie- artrose hebben, kunnen werkplaatsaanpassingen nodig hebben (zoals een voorziening voor winkelpersoneel dat langdurig staat of een voorziening voor stratenmakers die geknield werken). Deze aanpassingen kunnen het takenpakket, de werkplek en de werkuren of -tijden betreffen. Dit is afhankelijk van de klachten, van de kenmerken van het werk en van de individuele patiënt. Bij een deel van de patiënten leiden de heup- of knieklachten tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid.[22] In 2016 is een enquête gehouden onder mensen met artrose in de leeftijd van 40 tot 65 jaar, die deel uitmaakten van het Nationaal Panel Chronisch Zieken en Gehandicapten (NPCG); van hen bleek ongeveer 45% betaald werk te hebben.[19] Uit een studie onder 659 patiënten met artrose in Engeland bleek dat in de jaren 2000 tot 2010 12,6% van de patiënten met artrose werkeloos was geworden als gevolg van ziekte of beperkingen, terwijl dit percentage 9,3% was voor gezonde leeftijdgenoten.[23]

Er is ook onderzoek verricht naar arbeidsproblematiek bij werkenden met artrose die een gewrichtsvervangende operatie van de heup of knie ondergingen. Hieruit blijkt dat de meerderheid terugkeert naar betaald werk, maar ook een deel niet of onvolledig.[24]

Factoren die succesvolle terugkeer naar werk lijken te bevorderen, zijn: geslacht (man), een sterk gevoel van noodzaak om terug te keren naar werk, zelfstandig ondernemer zijn en weinig uitval hebben vanwege ziekte.[25]

  • 1. Bijlsma JWJ, van Laar JM. Artrose. Leerboek reumatologie en klinische immunologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2013.

  • 2. Cross M, Smith E, Hoy D, et al. The global burden of hip and knee osteoarthritis: estimates from the global burden of disease 2010 study. Ann Rheum Dis. 2014;73(7):1323-30.

  • 3. Nederlandse Orthopaedische Vereniging. Richtlijn diagnostiek en behandeling van heup- en knieartrose. Utrecht: NOV/CBO; 2007.

  • 4. Felson DT, Lawrence RC, Dieppe PA, et al. Osteoarthritis: new insights. Part 1: the disease and its risk factors. Ann Intern Med. 2000;133(8):635-46.

  • 5. Bijkerk C. Genetic epidemiology in osteoarthritis. Studies of familial aggregation and candidate genes. Proefschrift. Rotterdam: Erasmus Universiteit; 1999.

  • 6. Felson DT, Zhang Y. An update on the epidemiology of knee and hip osteoarthritis with a view to prevention. Arthritis Rheum. 1998;41(8):1343-55.

  • 7. Maetzel A, Makela M, Hawker G, et al. Osteoarthritis of the hip and knee and mechanical occupational exposure - a systematic overview of the evidence. J Rheumatol. 1997;24(8):1599-607.

  • 8. Roos EM. Joint injury causes knee osteoarthritis in young adults. Curr Opin Rheumatol. 2005;17(2):195-200.

  • 9. Bierma-Zeinstra SM, Koes BW. Risk factors and prognostic factors of hip and knee osteoarthritis. Nat Clin Pract Rheumatol. 2007;3(2):78-85.

  • 10. Doherty M, Hunter DJ, Bijlsma H, et al. Oxford textbook of osteoarthritis and crystal arthropathy. 3e druk. Oxford: Oxford University Press; 2016.

  • 11. Bijlsma JW, Berenbaum F, Lafeber FP. Osteoarthritis: an update with relevance for clinical practice. Lancet. 2011;18;377(9783):2115-26.

  • 12. National Institute for Health and Care Excellence. Osteoarthritis: care and management in adults. NICE clinical guideline 177. London: Royal College of Physicians; 2014.

  • 13. Hunter DJ, Felson DT. Osteoarthritis. BMJ. 2006;332:639-42.

  • 14. Sellam J, Berenbaum F. The role of synovitis in pathophysiology and clinical symptoms of osteoarthritis. Nat Rev Rheumatol. 2010;6(11):625-35.

  • 15. Prevalentie en aantal nieuwe gevallen van artrose. Beschikbaar via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/artrose/cijfers-context/huidige-situatie#node-prevalentie-en-aantal-nieuwe-gevallen-van-artrose. Geraadpleegd 2 februari 2018.

  • 16. LROI rapport 2016. Beschikbaar via: http://www.lroi-rapportage.nl/media/pdf/PDF%20LROI%20annual%20report%202017.pdf.

  • 17. Kosten van zorg voor artrose. Beschikbaar via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/artrose/kosten/kosten. Geraadpleegd februari 2018.

  • 18. Rapportage Landelijke Registratie Orthopedische Implantaten (LROI) 2016. Beschikbaar via: http://www.lroi-rapportage.nl/media/pdf/PDF%20LROI%20annual%20report%202017.pdf.

  • 19. Reumatische aandoeningen in Nederland, ervaringen en kengetallen. Utrecht: NIVEL; 2016. Beschikbaar via: https://home.reumafonds.nl/sites/default/files/Rapport_Reumatische_aandoeningen_nederland.pdf

  • 20. Hofstede SN, Vliet Vlieland TP, van den Ende CH, et al. Variation in use of non-surgical treatments among osteoarthritis patients in orthopaedic practice in the Netherlands. BMJ Open. 2015;5(9):e009117.

  • 21. Artrose cijfers en context huidige situatie. Beschikbaar via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/artrose/cijfers-context/huidige-situatie. Geraadpleegd 2 februari 2018.

  • 22. Everaert C. Gevolgen van heup- en knieartrose voor arbeidsparticipatie. TBV. 2014;22(4):160-1.

  • 23. Sharif B, Garner R, Sanmartin C, et al. Risk of work loss due to illness or disability in patients with osteoarthritis: a population-based cohort study. Rheumatology (Oxford). 2016;55(5):861-8.

  • 24. Leichtenberg CS, Tilbury C, Kuijer P, et al. Determinants of return to work 12 months after total hip and knee arthroplasty. Ann R Coll Surg Engl. 2016;98(6):387-95.

  • 25. Pahlplatz TM, Schafroth MU, Kuijer PP. Patient-related and work-related factors play an important role in return to work after total knee arthroplasty: a systematic review. JISAKOS. 2017;0:1-6.