Reumatoïde artritis [richtlijn]
C.3.3 Type
Aanbevelingen
- Bied oefentherapie aan in een combinatie van spierkrachttraining (kies voor oefeningen waarbij meerdere spiergroepen en meerdere gewrichten betrokken zijn) en aerobe training (kies voor activiteiten waarbij matig- tot hoogintensief getraind kan worden, zoals lopen, fietsen, zwemmen, roeien en oefenen op de crosstrainer).
NB Combineer bij spierkracht- en bij aerobe training functionele oefeningen (met bijvoorbeeld het eigen lichaamsgewicht) en oefeningen met apparaten. - Gebruik voor een optimaal behandelresultaat binnen één behandelsessie ten minste 75% van de behandeltijd voor één type training: spierkracht- of aerobe training. Instrueer de patiënt om het type training waar tijdens de behandelsessie minder tijd aan is besteed, zelfstandig uit te voeren.
- Gebruik functionele training: integreer in de oefentherapie activiteiten waarin de patiënt beperkt is (zoals lopen, traplopen, gaan zitten en opstaan uit een stoel, tillen of pakken van grote en kleine voorwerpen) door (onderdelen van) deze activiteiten te oefenen.
- Overweeg de oefentherapie aan te vullen met specifieke balans-, coördinatie- en/of neuromusculaire training wanneer sprake is van verstoringen op dit gebied.
- Overweeg de oefentherapie aan te vullen met actieve range-of-motion- of spierrekkingsoefeningen indien spierverkortingen en/of reversibele mobiliteitsbeperkingen van het gewricht het functioneren van de patiënt belemmeren.
Noot 17
Uitgangsvraag
Welk type oefentherapie wordt aanbevolen bij patiënten met RA?
Conclusie vanuit de literatuurstudie
Er zijn geen RCT’s gevonden waarin de effectiviteit van de verschillende typen oefentherapie rechtstreeks met elkaar zijn vergeleken. De aanbeveling voor het type oefentherapie is gebaseerd op de ACSM-richtlijn.[1]
Van bewijs naar aanbeveling
Niet van toepassing.
Aanbeveling voor het type oefentherapie
- Bied oefentherapie aan in een combinatie van spierkrachttraining (kies voor oefeningen waarbij meerdere spiergroepen en meerdere gewrichten betrokken zijn) en aerobe training (kies voor activiteiten waarbij matig- tot hoogintensief getraind kan worden, zoals lopen, fietsen, zwemmen, roeien en oefenen op de crosstrainer).
NB Combineer bij spierkracht- en bij aerobe training functionele oefeningen (met bijvoorbeeld het eigen lichaamsgewicht) en oefeningen met apparaten. - Gebruik voor een optimaal behandelresultaat binnen één behandelsessie ten minste 75% van de behandeltijd voor één type training: spierkracht- of aerobe training. Instrueer de patiënt om het type training waar tijdens de behandelsessie minder tijd aan is besteed, zelfstandig uit te voeren.
- Gebruik functionele training: integreer in de oefentherapie activiteiten waarin de patiënt beperkt is (zoals lopen, traplopen, gaan zitten en opstaan uit een stoel, tillen of pakken van grote en kleine voorwerpen) door (onderdelen van) deze activiteiten te oefenen.
- Overweeg de oefentherapie aan te vullen met specifieke balans-, coördinatie- en/of neuromusculaire training wanneer sprake is van verstoringen op dit gebied.
- Overweeg de oefentherapie aan te vullen met actieve range-of-motion- of spierrekkingsoefeningen indien spierverkortingen en/of reversibele mobiliteitsbeperkingen van het gewricht het functioneren van de patiënt belemmeren.
Complete uitgangsvraag volgens PICO
Voor de beantwoording van deze uitgangsvraag is een gezamenlijke PICO uitgangsvraag geformuleerd voor de frequentie, intensiteit, type en duur van oefentherapie (zie noot 14).
Zoekstrategie
Er is een gezamenlijke zoekactie uitgevoerd voor de frequentie, intensiteit, type en duur van oefentherapie (zie noot 14).
Gevonden literatuur
Er zijn geen gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken gevonden waarin het type oefentherapie rechtstreeks is onderzocht (zie noot 14). De aanbeveling voor het type oefentherapie is gebaseerd op de ACSM-richtlijn.[1]
Beschrijving studies
Niet van toepassing.
Effectiviteit en bewijskracht
Niet van toepassing.
Van bewijs naar aanbeveling
Niet van toepassing.
1. American College of Sports Medicine. Guidelines for Exercise Testing and Prescription. 10th edition. Lippincott William and Wilkins; 2017.
Algemene informatie
- A.1 Inleiding
- A.2 Achtergrond
- A.2.1 Pathofysiologie
- A.2.2 Risicofactoren voor ontstaan
- A.2.3 Epidemiologische gegevens
- A.2.4 Gevolgen van RA en maatschappelijke kosten
- A.3 Klinisch beeld, diagnose
- A.4 Medische behandeling en ziektebeloop
- A.5 Prognostische factoren voor beloop
- A.6 De zorg en de rol van de therapeut
Diagnostisch proces
Therapeutisch proces
- C.1 Voorlichting en advies
- C.2 Oefentherapie
- C.2.1 Indicatie 1: Instructies voor voornamelijk zelfstandig uit te voeren oefentherapie
- C.2.2 Indicatie 2: Oefentherapie met kortdurende begeleiding
- C.2.3 Indicatie 3: Oefentherapie met intensieve begeleiding
- C.3 Frequentie, intensiteit, type en duur van oefentherapie
- C.3.1 Frequentie
- C.3.2 Intensiteit
- C.3.3 Type
- C.3.4 Duur
- C.3.5 Algemene factoren
- C.3.6 Aanpassing oefentherapie vanwege comorbiditeit
- C.4 Niet-oefentherapeutische interventies
- C.5 Gedragsmatige interventies ter bevordering van lichamelijke activiteit
- C.6 Afsluiting van de behandeling