Reumatoïde artritis [richtlijn]

C.2.3 Indicatie 3: Oefentherapie met intensieve begeleiding

Aanbeveling Overweeg oefentherapie bij patiënten met indicatie 3. Zorg dat de oefentherapie aansluit op de hulpvraag van de patiënt en hanteer de uitgangspunten voor de frequentie, de intensiteit, het type en de duur van de oefentherapie.

Toevoeging Stem de frequentie, intensiteit en duur van de oefentherapie, behalve op de hulpvraag van de patiënt, ook af op de complexiteit van de problematiek. 

De complexiteit van de problematiek wordt bepaald door:

  • de reactie op de medicamenteuze behandeling, en/of
  • de ziekteactiviteit (uitgedrukt in de mate van pijn, stijfheid, spierfunctieverlies, beperkingen in uithoudingsvermogen en/of gebrek aan motorische controle), en/of
  • de aanwezigheid van gewrichtsschade, en/of
  • de aanwezigheid van gewrichtsdeformaties, en/of
  • de aanwezigheid van gewrichtsprothese(n), en/of
  • de zelfmanagement vaardigheden en psychologische aspecten, en/of
  • de aanwezigheid van aan leefstijl gerelateerde factoren voor een ongunstig beloop (roken, een inactieve leefstijl en overgewicht), en/of
  • de aanwezigheid van comorbiditeit.

Behoud en verbeter, indien mogelijk, het dagelijks functioneren en de participatie, omdat deze altijd centraal staan, ongeacht de oorzaak van de functionerings- en participatieproblemen. Omdat de aard en ernst van de problematiek fluctueren, moeten behandeldoelen regelmatig worden bijgesteld of opnieuw geformuleerd.
Oefentherapie wordt altijd aangeboden in combinatie met voorlichting en advies – ter bevordering van de algehele lichamelijke activiteit – aan de hand van de ‘Beweegrichtlijnen van de Gezondheidsraad’.
De begeleiding wordt gedurende de behandelperiode, indien toelaatbaar, in overleg met de patiënt afgebouwd. Hierbij is het van belang dat de frequentie van oefenen niet afneemt; het accent verschuift naar zelfstandig oefenen en bewegen.

Noot 13

Uitgangsvraag

Wordt oefentherapie bij patiënten met indicatie 3 aanbevolen?

 

Conclusie vanuit de literatuurstudie

Er zijn geen studies gevonden waarin de effectiviteit van oefentherapie is geëvalueerd bij patiënten met complexe problematiek (multimorbiditeit).

 

Van bewijs naar aanbeveling

Het wordt door de werkgroep als waarschijnlijk beschouwd dat de gewenste effecten van oefentherapie bij indicatie 3 opwegen tegen de ongewenste effecten, op basis van de ervaringen in de praktijk. 

Daarnaast wordt oefentherapie bij indicatie 3 door de werkgroep als aanvaardbaar en haalbaar beschouwd. Op grond hiervan is de werkgroep van mening dat oefentherapie bij indicatie 3 overwogen kan worden. 

 

Aanbeveling voor oefentherapie bij indicatie 3

Overweeg oefentherapie bij patiënten met indicatie 3. Zorg dat de oefentherapie aansluit op de hulpvraag van de patiënt en hanteer de uitgangspunten voor de frequentie, de intensiteit, het type en de duur van de oefentherapie.
 

Complete uitgangsvraag volgens PICO

Voor de beantwoording van deze uitgangsvraag is een gezamenlijke PICO uitgangsvraag geformuleerd voor indicatie 1, 2 en 3 (zie noot 10).

 

Zoekstrategie 

Er is een gezamenlijke zoekactie uitgevoerd voor indicatie 1, 2 en 3 (zie noot 10).

 

Gevonden literatuur

Er zijn geen studies gevonden voor indicatie 3.

 

Beschrijving studies

Niet van toepassing: er zijn geen studies gevonden waarin de effectiviteit van oefentherapie is geëvalueerd bij patiënten met een complexe hulpvraag.

 

Effectiviteit en bewijskracht

Niet van toepassing.
 

Van bewijs naar aanbeveling

Bij de formulering van de richting en de sterkte van de aanbeveling voor oefentherapie bij indicatie 1 heeft de werkgroep de volgende aanvullende overwegingen gemaakt. Zie ook het beoordelingsformulier van bewijs naar aanbeveling voor oefentherapie bij indicatie 3 in de bijlage van deze noot.

  • Alhoewel er geen effectschattingen van oefentherapie bij indicatie 3 beschikbaar zijn, schat de werkgroep in dat de gewenste effecten (een verbetering van de kwaliteit van leven, de mate van fysieke activiteit en/of vermoeidheid) van oefentherapie waarschijnlijk zijn en de ongewenste effecten overstijgen (een toename van de pijn, ziekteactiviteit en/of radiologische schade).
  • Welke waarde patiënten aan oefentherapie hechten, zal waarschijnlijk van patiënt tot patiënt verschillen. De werkgroep schat in dat de meerderheid van de patiënten positief staat tegenover oefentherapie, omdat er weinig alternatieven zijn en omdat patiënten oefentherapie eenvoudig kunnen inpassen in hun dagelijks leven.
  • De kosten van de oefentherapie voor de patiënt zijn afhankelijk van de vigerende overheidsbepalingen ten aanzien van ziektekosten (zie Rijksoverheid.nl). De fysiotherapeut heeft weinig tot geen kosten aan de oefentherapie, indien er vanuit wordt gegaan dat de benodigde oefenapparatuur reeds aanwezig is.
  • De implementatie van deze interventie in de dagelijkse praktijk wordt door de werkgroep als aanvaardbaar en haalbaar ingeschat, omdat de interventie als meest aangewezen behandeloptie wordt beschouwd en er geen specifieke middelen voor vereist zijn.