Lage rugpijn en lumbosacraal radiculair syndroom [richtlijn]

C.5 Afsluiting van de behandeling

Stopcriteria

Sluit de therapie (voortijdig):

  • als er aan de hulpvraag van de patiënt is voldaan, en/of 
  • als de therapeutische behandeldoel(en) zijn bereikt, en/of
  • als er bij evaluaties, zoals beschreven in B.2 ‘Indicatiestelling en behandelprofielen’, geen of onvoldoende vermindering van de klachten is bereikt zonder duidelijke verklaring. Het gebruik van een meetinstrument ter evaluatie (zie B.3 ‘Meetinstrumenten’) kan hierbij ondersteunend zijn, echter niet leidend, en/of
  • als de patiënt zelf voldoende in staat is om de geleerde vaardigheden in stand te houden of verder te verbeteren, en/of
  • als de patiënt, ongeacht de klachten, niet gemotiveerd is om zelf verantwoordelijkheid te nemen van de klacht, en/of
  • als er sprake is van een rode vlag of niet-pluisgevoel), en/of
  • als de patiënt aangeeft te willen stoppen.

Nazorg

Stimuleer de patiënt om ook na de behandelperiode zelfstandig te blijven oefenen en bewegen. Plan hiervoor bijvoorbeeld een of enkele follow-upsessies in.

Herhaal de voorlichting over het nemen van eigen regie voor het herstel, actieve copingstrategieën, positieve emoties en een gezonde leefstijl en leg opnieuw uit dat deze het herstel kunnen bevorderen (zie C.1 ‘Voorlichting en (pijn)educatie’). 

Herhaal voorlichting over welke beïnvloedbare factoren mogelijk kunnen bijdragen aan het optreden van een nieuwe episode van lage rugpijn (zie A.2.4 ‘Etiologische en prognostische factoren’).

Informatie-uitwisseling met de verwijzer

Stuur een rapportage naar de huisarts of verwijzer bij aanvang en bij afsluiting van de behandeling.

Stuur een tussentijdse update:

  • als antwoord op het verzoek om informatie door de arts;
  • als antwoord op een consultatie aanvraag van de arts.

Overweeg een tussentijdse update:

  • bij een eerste contact met de patiënt bij verwijzing;
  • als de paramedicus (meer) informatie nodig heeft van de huisarts;
  • als de patiënt lang onder behandeling blijft of bij een afwijkend beloop: op gezette tijden rapportage over het ingezette traject.

Stel verslagen en eindrapportages op conform de vigerende ‘Richtlijn Informatie-uitwisseling huisarts-paramedicus (HASP-paramedicus)’, de ‘KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische dossiervoering’ en de ‘Richtlijn Verslaglegging’ van de VvOCM.
 

Aanleiding

De periode waarin de therapie wordt aangeboden, is afhankelijk van de start- en stopcriteria. De startcriteria zijn beschreven in B.2 ‘Indicatiestelling en behandelprofielen’. In de huidige paragraaf wordt beschreven wanneer de behandeling wordt afgesloten en wordt informatie gegeven over de informatie-uitwisseling met de verwijzer.

Uitgangsvraag

Welke stopcriteria worden gehanteerd voor het beëindigen van de behandelepisode?

Methode

Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is in overleg met de werkgroep gebruikgemaakt van literatuur die is geïdentificeerd op basis van een systematische zoekactie naar evidence-based richtlijnen en systematische literatuuronderzoeken. Deze zoekactie is aangevuld met informatie uit nationale richtlijnen voor lage rugpijn. 
De aanbevelingen zijn tot stand gekomen conform de ‘KNGF Richtlijnenmethodiek 2019’ (KNGF 2019).

Conclusies op basis van de literatuur

Er zijn geen systematische literatuuronderzoeken of (inter)nationale evidence-based richtlijnen geïdentificeerd met aanbeveling over wanneer de behandeling gestopt dient te worden. In de KNGF-richtlijn uit 2013 en in een bijlage van de ‘NHG-standaard Aspecifieke lage rugpijn’ wordt aanbevolen om bij een normaal beloop van lage rugpijn het aantal behandelingen tot maximaal drie sessies te beperkten (NHG-Werkgroep Standaard Aspecifieke lagerugpijn 2017; KNGF 2013). 

Conclusies op basis van de overwegingen

De werkgroep sluit zich aan bij stopcriteria die in een eerder richtlijnproject zijn opgesteld (KNGF 2020) en stopcriteria die zijn geformuleerd binnen het ‘Beroepsprofiel Fysiotherapeut’ (KNGF 2021). De stopcriteria zoals vermeld in de Praktijkrichtlijn sluiten aan op de doelen van de therapie en passen bij de context van de patiënt. De werkgroep voegt daar de volgende criteria aan toe:

  • De hulpvraag kan tijdens de therapie veranderen.
  • De patiënt kan zelf aangeven te willen stoppen, bijvoorbeeld om persoonlijke redenen, redenen vanuit de sociale context van de patiënt en om financiële redenen.
  • Het gebrek aan motivatie om zelf verantwoordelijkheid te nemen, heeft met name betrekking op fysiek trainen en/of fysiek actief zijn buiten de therapie.

Nazorg

De werkgroep acht het van belang dat de fysio- of oefentherapeut de patiënt stimuleert ook na de behandelperiode zelfstandig te blijven oefenen en bewegen. Ook acht de werkgroep het van belang dat de fysio- of oefentherapeut bij afsluiting van de therapie de voorlichting over herstelbelemmerende en bevorderende factoren herhaalt, om de behandeleffecten zo lang mogelijk te laten beklijven, en ter preventie van recidiverende klachten.

Informatie-uitwisseling met de verwijzer

Er zijn gedurende het behandeltraject diverse momenten in het zorgproces aan te wijzen waarop de fysio- of oefentherapeut stilstaat bij de informatie-uitwisseling met de verwijzer. In de richtlijn ‘Informatie-uitwisseling huisarts-paramedicus’ (HASP-paramedicus) zijn op basis van consensus van de werkgroep aanbevelingen gevormd voor deze informatie-uitwisseling. De aanbevelingen voor de informatie-uitwisseling van de paramedicus naar de arts zijn overgenomen in de richtlijn. 

Dossiervoering

Zie voor informatie over dossiervoering de vigerende ‘KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische dossiervoering’ (Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie 2019), de ‘Richtlijn Verslaglegging’ van de VvOCM (Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck 2019) en de ‘Richtlijn Informatie-uitwisseling huisarts-paramedicus (HASP-paramedicus)’.

Literatuur

Zie A.1 ‘Inleiding’ ’ voor informatie over de systematische zoekactie naar evidence-based richtlijnen en systematische literatuuronderzoeken.

    • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). Beroepsprofiel fysiotherapeut. Amersfoort: KNGF; 2021. Beschikbaar via: https://www.kngf.nl/article/vak-en-kwaliteit/beroepscode/beroepsprofiel-fysiotherapeut.
    • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). KNGF-richtlijn fysiotherapeutische dossiervoering 2019. Amersfoort: KNGF: 2019. Beschikbaar via: https://www.kngf.nl/kennisplatform/richtlijnen/fysiotherapeutische-dossiervoering-2019.
    • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). KNGF-richtlijn lage rugpijn. Amersfoort: KNGF; 2013. 
    • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). KNGF-richtlijn COPD. Amersfoort: KNGF; 2020. Beschikbaar via: https://www.kngf.nl/kennisplatform/richtlijnen/copd. Geraadpleegd op 30 november 2020.
    • Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Richtlijn Informatie-uitwisseling tussen arts en paramedicus (Richtlijn HASP-paramedicus). Utrecht: NHG; 2020.
    • NHG-Werkgroep Standaard Aspecifieke lagerugpijn. NHG-standaard aspecifieke lagerugpijn (tweede herziening). Huisarts Wet. 2017;60(2):78-84.
    • Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck. Richtlijn Verslaglegging. Utrecht: VvOCM; 2019.