Lage rugpijn en lumbosacraal radiculair syndroom [richtlijn]

B.1.1 Anamnese

Het doel van de anamnese is de aan lage rugpijn en LRS gerelateerde gezondheidsproblemen te inventariseren middels een vraaggesprek. Ook het opvragen van additionele verwijsgegevens behoort tot de anamnese. 

Geïnventariseerd worden in ieder geval de hulpvraag, rode vlaggen (zie B.1.3 ‘Rode vlaggen’) en etiologische en prognostische factoren (zie A.2.4 ‘Etiologische en prognostische factoren’). Op basis van de vergaarde informatie voert de fysio- of oefentherapeut gericht lichamelijk onderzoek uit en wordt bepaald of er een indicatie is voor therapie. Vervolgens worden aangrijpingspunten voor de behandeling in kaart gebracht. 


Overzicht van de relevante onderwerpen die aan bod kunnen komen in de anamnese

Centraal

  • hulpvraag van de patiënt

Functies en anatomische eigenschappen

  • duur, wijze van ontstaan en beloop van de klachten 
  • lokalisatie, intensiteit en aard van de pijn
  • continue of intermitterende pijn
  • aanwezigheid en lokalisatie van uitstraling pijn naar één of beide billen en/of benen 
  • invloed van rust, slaap, en (specifieke) bewegingen en houdingen op de klachten
  • invloed van drukverhogende momenten, zoals hoesten, niezen en persen, op de pijn in het been
  • eerdere rugklachten (duur, wijze van ontstaan, beloop, lokalisatie pijn, etc.) 
  • krachtverlies, sensibiliteitsstoornissen
  • mictie-/defecatieklachten

Activiteiten en participatie

  • mate van belemmering in het dagelijks functioneren thuis, op het werk, op school en in de vrije tijd (hobby’s en lichaamsbeweging)
  • aanwezigheid van comorbiditeit en daaraan gerelateerde ervaren beperkingen in activiteiten en participatie (aangevuld met verwijsgegevens)
  • balans tussen belasting en belastbaarheid
  • seksuele klachten

Externe factoren

  • thuissituatie (financieel, gezinssituatie, etc.) 
  • sociaal netwerk en ondersteuning (partner, familie, vrienden, werk) 
  • situatie met betrekking tot werk (wel/geen betaald werk, relatie met collega’s, financiële compensatie, tevredenheid met werk, zekerheden voor het behouden van de baan, sociale ondersteuning op het werk, mogelijkheden om werkzaamheden zelf in te vullen, fysieke en mentale belasting tijdens werk). 

Persoonlijke factoren 

  • algehele malaise, onverklaard gewichtsverlies, koorts, nachtzweten
  • algemene gezondheidstoestand (roken, body mass index (BMI), hanteren beweegnorm, etc.)
  • medische voorgeschiedenis en huidige status: maligniteit in de voorgeschiedenis, (positieve) therapieën, specialisten, beeldvormend onderzoek, medische diagnoses, operaties, medicatie, letselsschadeprocedure, etc. 
  • mate van psychologische en psychosociale stress, pijngerelateerde bewegingsangst, depressieve gevoelens of klachten en catastroferen 
  • ideeën en verwachtingen over het ontstaan en voortbestaan van de klachten 
  • zorgen, specifieke vragen en verwachting ten aanzien van de therapie
  • mate van bereidheid/motivatie/beheersingsstrategieën (zelfeffectiviteit, coping).

 

 

Aanleiding

De afgelopen jaren hebben zich in de praktijk en op basis van de literatuur ontwikkelingen voorgedaan op grond waarvan herziening gewenst was van de aanbevelingen omtrent de anamnese zoals beschreven in de KNGF-richtlijn uit 2013 (KNGF 2013).

Uitgangsvraag

Welke informatie wordt tijdens de anamnese bij een patiënt met lage rugpijn verzameld?

Methode

Bij de uitwerking van deze uitgangsvraag is in overleg met de werkgroep gebruikgemaakt van de verkorte ICF Core Set voor lage rugpijn (Oorspr. ‘Brief Core Sets for low back pain’ (Cieza 2004)). 

De aanbevelingen zijn tot stand gekomen met gebruik van de genoemde literatuur (evidentie) en klinische expertise, patiëntvoorkeuren en voorkeuren en waarden van de leden van de werkgroep en klankbordgroep (overwegingen). Samen bepalen zij de richting, sterkte en formulering van de aanbeveling. 

Conclusies op basis van de literatuur

Welke relevante informatie moet worden uitgevraagd tijdens de anamnese is geïnventariseerd aan de hand van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF) (Heerkens 2002). 
Voor lage rugpijn is een verkorte ICF ‘core set’ ontwikkeld middels een literatuuronderzoek en een formeel besluitvormings- en consensusproces van internationale experts met verschillende achtergronden (Cieza 2004). Deze verkorte ‘ICF Core Set’ bevat voor mensen met lage rugpijn de meest relevante aspecten van het gezondheidsprobleem, geordend naar de domeinen ‘functies en anatomische eigenschappen’, ‘activiteiten’, ‘participatie’, ‘externe factoren’ en ‘persoonlijke factoren’. De ‘core set’ vormt de basis voor de anamnese bij patiënten met lage rugpijn. 

De ICF-categorieën zijn opgenomen in de volgende tabel.

Conclusies op basis van de overwegingen

De items uit de ‘ICF core set’ zijn door de werkgroep gescreend op de toepasbaarheid voor de anamnese en aangevuld met informatie die nodig is om rode vlaggen en risicofactoren te identificeren voor het ontstaan van lage rugpijn en voor aanhoudende klachten. In aanvulling op de ‘core set’ acht de werkgroep het tevens van belang tijdens de anamnese te vragen naar comorbiditeit. 

Om te beoordelen of er sprake is van bekkenbodemproblematiek kan de therapeut vragen naar mictie-, defecatie- en seksuele klachten. Bekkenproblematiek komt zowel bij mannen als vrouwen voor. Denk hierbij aan ongewenst verlies van urine of ontlasting, obstipatie, pijnklachten en/of ongemak tijdens vrijen, bekkenpijn en/of klachten tijdens of na een zwangerschap en een zwaar of moe gevoel van onderen. Hierbij kan de therapeut eventueel gebruikmaken van de ‘Vragenlijst bekkenbodemdisfuncties’ (Hanemaaijer-Slottje 2019); er zijn echter nog geen klinimetrische eigenschappen bekend van deze vragenlijst. 

De ‘Numeric rating scale’ (NRPS) wordt aanbevolen voor het meten van functies en anatomische eigenschappen, de Patiënt Specifieke Klachten (PSK) en de ‘Quebec Back Pain Disability Scale’ (QBPDS) voor het meten van activiteiten en voor het meten van participatie opnieuw PSK (zie B.3 ‘Meetinstrumenten’). 

    • Cieza A, Stucki G, Weigl M, Disler P, Jackel W, van der Linden S, Kostanjsek N, de Bie R. ICF Core Sets for low back pain. J Rehabil Med. 2004(44 Suppl):69-74.
    • Hanemaaijer-Slottje R, Moossdorff-Steinhauser H. Een gemiste bron van lage rugpijn. FysioPraxis. 2019;28(2):22-4.
    • Heerkens YF, Hirs WM, de Kleijn-de Vrankrijker M, van Ravenberg CD, Ten Napel H. Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’. Bilthoven: Nederlands WHO-FIC Collaborating Centre. Rijksinstituut voor Volkgsgezondheid en Milieu (RIVM); 2002. Beschikbaar via: https://apps.who.int/iris/bitstream/handle/10665/42407/903133913X-dut.pdf;jsessionid=1946BBFC2D0CD5BD97CF56117669B00C?sequence=117. Geraadpleegd op 15 december 2019.
    • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). KNGF-richtlijn Lage rugpijn. Amersfoort: KNGF; 2013.