Lage rugpijn en lumbosacraal radiculair syndroom [richtlijn]

A.2.1 Epidemiologie, pathofysiologie en comorbiditeit

Epidemiologie

Lage rugpijn komt voor in alle leeftijdsgroepen. De prevalentie van lage rugpijn is het hoogst in de populatie 40- tot 80-jarigen. Geschat wordt dat jaarlijks 1,4 tot 20% van de volwassenen in hoge- inkomenslanden lage rugpijn heeft en dat 50-80% van de volwassenen in hun leven een of meerdere keren een episode met lage rugpijn doormaakt. In de Nederlandse huisartsenpraktijk deden zich in 2017 iets minder dan 900.000 nieuwe gevallen van lage rugpijn voor. De verhouding mannen:vrouwen was 45:55. In 30% van de gevallen betrof het uitstralende pijn. Het werkelijk aantal nieuwe gevallen van lage rugpijn ligt hoger, omdat een deel van de patiënten niet gezien wordt door de huisarts; ze gaan rechtstreeks naar een andere zorgverlener of maken geen gebruik van de zorg. Er zijn geen exacte data bekend over aantallen patiënten met lage rugpijn in de fysiotherapeutische en oefentherapeutische praktijk in Nederland. 

Ieder jaar heeft ongeveer 1 tot 5% van de volwassenen last van een lumbosacraal radiculair syndroom (LRS). 

Pathofysiologie

Lage rugpijn en de bijbehorende beperkingen kunnen in veel gevallen worden beschouwd als een multifactorieel probleem, waarbij biologische, psychologische, sociale factoren, comorbiditeit en pijnprocessen een rol spelen en elkaar beïnvloeden. Een duidelijke pathofysiologische oorzaak is meestal niet aantoonbaar. Ernstige oorzaken zoals fracturen en ontstekingen worden slechts gevonden bij minder dan 1% van de mensen die met rugpijn de eerstelijns gezondheidszorg bezoekt. 

Bij een LRS is meestal sprake van een hernia nuclei pulposi (HNP), in de meeste gevallen in de lumbale wervelkolom op niveau L4-L5 of L5-S1.

Comorbiditeit

Bij mensen met lage rugpijn komen bepaalde aandoeningen vaker voor dan bij mensen zonder lage rugpijn. Dit betreft onder andere astma, diabetes, hoofdpijn, osteoartritis, osteoporose en cardiovasculaire problematiek. Ook bekkenbodemproblematiek komt vaak voor bij patiënten met lage rugpijn. 

Comorbiditeit leidt tot een verhoogd zorggebruik en heeft een nadelig effect op de prognose van lage rugpijn. Over de precieze aard van de relaties tussen comorbiditeit en lage rugpijn bestaat nog veel onduidelijkheid.

Epidemiologie

Lage rugpijn komt veel voor, en heeft grote gevolgen voor de persoon met lage rugpijn en voor de maatschappij. Van aandoeningen die de grootste ziektelast veroorzaken, stonden wervelkolomklachten in 2015 in de Nederlandse bevolking op de achtste, en lage rugklachten in 2017 wereldwijd zelfs op de eerste plaats (Collaborators 2018). Lage rugpijn komt voor in alle leeftijdsgroepen, neemt toe bij het ouder worden en heeft de hoogste prevalentie tussen de 40 en 80 jaar (Hoy 2012). Studies rapporteren grote verschillen in incidentie- en prevalentiecijfers door verschillen in onderzochte populaties, gehanteerde meetmethoden en definities. In de hoge inkomenslanden wordt de eenjaarsprevalentie voor volwassenen geschat op 1,4 tot 20% en de life-timeprevalentie op 50 tot 80% (Fatoye 2019; Rubin 2007).

De life-timeprevalentie voor jongeren tot 18 jaar ligt iets lager en wordt geschat tussen de 36 en 65% (Calvo-Munoz 2013). Hoy (2012) beschrijft dat de prevalentie van lage rugpijn daalt tussen de leeftijd van 80 en 89 jaar, maar mogelijk wordt die daling veroorzaakt doordat in die leeftijdscategorie zich meer andere problemen voordoen en er bij lage rugpijn sprake is van onderrapportage. In 2019 waren er in de Nederlandse huisartsenpraktijk iets minder dan 900.000 nieuwe gevallen van lage rugpijn met of zonder uitstraling, waarbij acute klachten steeds opnieuw werden meegeteld. De verdeling tussen mannen en vrouwen was 45 om 55% en de verdeling tussen geen en wel uitstralende pijn 70 om 30% (Volksgezondheidenzorg). Het werkelijk aantal nieuwe gevallen ligt hoger, omdat een deel van de patiënten niet gezien wordt door de huisarts; ze gaan rechtstreeks naar een behandelaar of maken geen gebruik van de zorg. Zo bezoekt een groot deel van de patiënten de fysiotherapeut zonder tussenkomst van een huisarts of medisch specialist. In 2019 was het aandeel behandelepisoden van mensen die op eigen initiatief naar de fysiotherapeut gingen 72%, en dat was 4% hoger dan in 2018 (Van den Dool 2021). Patiënten met lage-rugproblematiek maakt een belangrijk deel uit van het totaal aantal patiënten dat zich meldt met gezondheidsproblemen in de fysio- en oefentherapiepraktijk. In 2019 werd 10,3% van de patiënten in de Nederlandse fysiotherapiepraktijk gecodeerd onder spier-, pees- en fascieaandoeningen aan de lumbale en lumbosacrale wervelkolom, DCSPH-code 3426 en 3526 (Van den Dool 2021). Dit lijkt echter een onderschatting van het daadwerkelijke aantal patiënten met lage rugpijn in de fysiotherapiepraktijk, omdat de fysiotherapeut patiënten met lage rugpijn waarschijnlijk ook onder andere codes registreert, zoals DCSPH-code 3626 voor spier-, pees- en fascieaandoeningen aan het sacrum en de SI-gewrichten.

De prevalentie van een LRS is flink lager dan de prevalentie van lage rugpijn. De eenjaars­prevalentie voor volwassenen wordt geschat op 1 tot 5% en de lifetimeprevalentie op 13 tot 40% (De Campos 2017). Spijker-Huiges vond een eenjaarsprevalentie van 1,7% in de Nederlandse huisartenspraktijk (Spijker-Huiges 2015). De incidentie van een LRS is sterker gerelateerd aan leeftijd dan lage rugpijn: de incidentie onder het 20e levensjaar is bijna nihil, is het hoogst op 40- tot 50-jarige leeftijd en neemt daarna weer af (De Campos 2017). De kans op een ernstige oorzaak van lage rugpijn, anders dan een LRS, is gering. In een groot observationeel cohort (n = 1172) in Australië van medewerkers uit de eerstelijns gezondheidszorg, was bij 0,9% van de mensen met acute lage rugpijn (< 2 weken) sprake van specifieke oorzaak, waaronder fracturen (n = 8), een cauda-equinasyndroom (n = 1) en ontstekingen (n = 2) (Henschke 2009).

Pathofysiologie

Veel verschillende structuren kunnen verantwoordelijk worden gehouden voor de oorzaak van lage rugpijn. Denk aan de lumbale discus, facetgewrichten, ‘modic changes’, lumbale spieren of zenuwen. Valide methoden om bepaalde structuren als bron van de pijn aan te wijzen, ontbreken echter en bij ongeveer 90% van de mensen met lage rugpijn is onderliggende pathologie niet aanwijsbaar (Henschke 2009; Premkumar 2018). 

Pijn is een individuele gewaarwording en is complex. Zo kan pijn aanwezig zijn zonder aantoonbare afwijkingen en mensen kunnen aantoonbare afwijkingen hebben zonder pijn. Brinjikji, die 3110 asymptomatische personen onderzocht, vond discusdegeneratie op beeldvormend onderzoek bij 37% van de 20-jarigen en bij 96% van de 80-jarigen (Brinjikji 2015). ‘Bulging disci’ waren zichtbaar bij 30% van de 20-jarigen en 84% van de 80-jarigen, en discusprotrusies bij respectievelijk 29% en 43% (Brinjikji 2015). Kasch vond eveneens bij 3369 personen in een open populatie geen klinisch-relevante associaties tussen degeneratieve afwijkingen (individueel of in combinatie) en lage rugpijn (Kasch 2021). 

Lage rugpijn wordt tegenwoordig beschouwd als een multidimensionale ervaring met somatosensorische, affectieve en cognitieve componenten. Zo is aangetoond dat er een relatie is tussen lage rugpijn en morfologische veranderingen in het brein en een verhoogde activiteit in de zogenoemde ‘pijnmatrix’ (Nijs 2017). Bij een deel van de patiënten met lage rugpijn is er sprake van centrale sensitisatie ofwel nociplastische pijn (Nijs 2015). Nociplastische pijn omvat verstoorde pijnmodulerende processen in het centraal zenuwstelsel, waaronder insufficiëntie van neurale inhiberende systemen en verhoogde activiteit van pijnfaciliterende systemen (Nijs 2015, 2021). Behalve verstoorde pijnprocessen en biomechanische verstoringen spelen ook leefstijl, comorbiditeit, psychologische, sociale en genetische factoren een rol (O’Sullivan 2012; Vlaeyen 2018). De kennis van de factoren die geassocieerd zijn met het ontstaan van lage rugpijn en met de transitie van acute naar chronische lage rugpijn groeit. Desondanks blijkt een groot deel van de mechanismen die aan (chronische) lage rugpijn ten grondslag liggen tot op heden slecht begrepen, is het onduidelijk welke factoren oorzaak of gevolg zijn van de lage rugpijn en is de mate van herstel van de klachten slecht voorspelbaar (Hartvigsen 2018; Kent 2008). Lage rugpijn is voor de zorgverlener een multidimensionale uitdaging.

In een groot aantal gevallen is de radiculaire pijn dominant over de lage rugpijn en een aantal patiënten ervaart alleen pijn in het been. In de meeste gevallen wordt een lumbosacraal radiculair syndroom (LRS) veroorzaakt door een lumbale hernia (Nederlandse Vereniging voor Neurologie 2020). In 90 tot 98% van de gevallen bevindt de hernia zich ter hoogte van L4-L5 of L5-S1 (Volksgezondheidenzorg.info). Een gouden standaard voor het vaststellen van LRS ontbreekt echter en bij ongeveer een derde van de patiënten met de diagnose LRS is er geen wortelcompressie aantoonbaar op de MRI-scan (Nederlandse Vereniging voor Neurologie 2020). 

Comorbiditeit

Comorbiditeit komt vaak voor bij patiënten met lage rugpijn (Von Korff 2005). Uit de verschillende studies komen aandoeningen naar voren als astma, diabetes, hoofdpijn, osteoartritis, osteoporose, en cardiovasculaire problematiek (Beales 2012; Chou 2013; De Luca 2017; Ferreira 2013; Gore 2012; Hartvigsen 2018; Hestbaek 2003; Schneider 2007). Ook bekkenbodemproblematiek komt vaak voor bij patiënten met lage rugpijn (Welk 2020). Comorbiditeit leidt tot een verhoogd zorggebruik, heeft een nadelig effect op de prognose van lage rugpijn en kan consequenties hebben voor de invulling van de behandeling. Over de precieze aard van de relatie tussen comorbiditeit en lage rugpijn bestaat nog veel onduidelijkheid (Hartvigsen 2018; Hestbaek 2003).

    • Beales DJ, Smith AJ, O’Sullivan PB, Straker LM. Low back pain and comorbidity clusters at 17 years of age: a cross-sectional examination of health-related quality of life and specific low back pain impacts. J Adolesc Health. 2012;50(5):509-16.
    • Brinjikji W, Luetmer PH, Comstock B, Bresnahan BW, Chen LE, Deyo RA, Halabi S, Turner JA, Avins AL, James K, Wald JT, Kallmes DF, Jarvik JG. Systematic literature review of imaging features of spinal degeneration in asymptomatic populations. AJNR Am J Neuroradiol. 2015;36(4):811-6.
    • Calvo-Munoz I, Gomez-Conesa A, Sanchez-Meca J. Prevalence of low back pain in children and adolescents: a meta-analysis. BMC Pediatr. 2013;13:14.
    • Chou YC, Shih CC, Lin JG, Chen TL, Liao CC. Low back pain associated with sociodemographic factors, lifestyle and osteoporosis: a population-based study. J Rehabil Med. 2013;45(1):76-80.
    • Collaborators GDaIIaP. Global, regional, and national incidence, prevalence, and years lived with disability for 354 diseases and injuries for 195 countries and territories, 1990-2017: a systematic analysis for the Global Burden of Disease Study 2017. Lancet (London, England). 2018;392(10159):1789-858.
    • de Campos TF. Low back pain and sciatica in over 16s: assessment and management NICE Guideline [NG59]. J Physiother. 2017;63(2):120.
    • de Luca KE, Parkinson L, Haldeman S, Byles JE, Blyth F. The Relationship Between Spinal Pain and Comorbidity: A Cross-sectional Analysis of 579 Community-Dwelling, Older Australian Women. J Manipulative Physiol Ther. 2017;40(7):459-66.
    • Fatoye F, Gebrye T, Odeyemi I. Real-world incidence and prevalence of low back pain using routinely collected data. Rheumatol Int. 2019;39(4):619-26.
    • Ferreira PH, Beckenkamp P, Maher CG, Hopper JL, Ferreira ML. Nature or nurture in low back pain? Results of a systematic review of studies based on twin samples. Eur J Pain. 2013;17(7):957-71.
    • Gore M, Sadosky A, Stacey BR, Tai KS, Leslie D. The burden of chronic low back pain: clinical comorbidities, treatment patterns, and health care costs in usual care settings. Spine. 2012;37(11):E668-77.
    • Hartvigsen J, Hancock MJ, Kongsted A, Louw Q, Ferreira ML, Genevay S, Hoy D, Karppinen J, Pransky G, Sieper J, Smeets RJ, Underwood M, Lancet Low Back Pain Series Working G. What low back pain is and why we need to pay attention. Lancet (London, England). 2018;391(10137):2356-67.
    • Henschke N, Maher CG, Refshauge KM, Herbert RD, Cumming RG, Bleasel J, York J, Das A, McAuley JH. Prevalence of and screening for serious spinal pathology in patients presenting to primary care settings with acute low back pain. Arthritis Rheum. 2009;60(10):3072-80.
    • Hestbaek L, Leboeuf-Yde C, Manniche C. Low back pain: what is the long-term course? A review of studies of general patient populations. Eur Spine J. 2003;12(2):149-65.
    • Hoy D, Bain C, Williams G, March L, Brooks P, Blyth F, Woolf A, Vos T, Buchbinder R. A systematic review of the global prevalence of low back pain. Arthritis Rheum. 2012;64(6):2028-37.
    • Kasch R, Truthmann J, Hancock MJ, Maher CG, Otto M, Nell C, Reichwein N, Bulow R, Chenot JF, Hofer A, Wassilew G, Schmidt CO. Association of lumbar MRI findings with current and future back pain in a population-based cohort study. Spine. 18 aug 2021. doi: 10.1097/brs.0000000000004198 
    • Kent PM, Keating JL. Can we predict poor recovery from recent-onset nonspecific low back pain? A systematic review. Man Ther. 2008;13(1):12-28.
    • Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Lumbosacraal Radiculair Syndroom (LRS) 2020. Beschikbaar via: https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/lumbosacraal_radiculair_syndroom_lrs/startpagina_-_lrs.html. Geraadpleegd op 22 mei 2019.
    • Nijs J, Apeldoorn A, Hallegraeff H, Clark J, Smeets R, Malfliet A, Girbes EL, de Kooning M, Ickmans K. Low back pain: guidelines for the clinical classification of predominant neuropathic, nociceptive, or central sensitization pain. Pain Physician. 2015;18(3):E333-46.
    • Nijs J, Clark J, Malfliet A, Ickmans K, Voogt L, Don S, den Bandt H, Goubert D, Kregel J, Coppieters I, Dankaerts W. In the spine or in the brain? Recent advances in pain neuroscience applied in the intervention for low back pain. Clin Exp Rheumatol. 2017;35 Suppl 107(5):108-15.
    • Nijs J, George SZ, Clauw DJ, Fernández-de-las-Peñas C, Kosek E, Ickmans K, Fernández-Carnero J, Polli A, Kapreli E, Huysmans E, Cuesta-Vargas AI, Mani R, Lundberg M, Leysen L, Rice D, Sterling M, Curatolo M. Central sensitisation in chronic pain conditions: latest discoveries and their potential for precision medicine. Lancet Rheumatol. 2021;3:e383-92.
    • O’Sullivan P. A classification-based cognitive functional approach for the management of back pain. JOSPT. 2012;42(10):17-21.
    • Premkumar A, Godfrey W, Gottschalk MB, Boden SD. Red flags for low back pain are not always really red: a prospective evaluation of the clinical utility of commonly used screening questions for low back pain. J Bone Joint Surg Am. 2018;100(5):368-74.
    • Rubin DI. Epidemiology and risk factors for spine pain. Neurol Clin. 2007;25(2):353-71.
    • Schneider S, Mohnen SM, Schiltenwolf M, Rau C. Comorbidity of low back pain: representative outcomes of a national health study in the Federal Republic of Germany. Eur J Pain. 2007;11(4):387-97.
    • Spijker-Huiges A, Groenhof F, Winters JC, van Wijhe M, Groenier KH, van der Meer K. Radiating low back pain in general practice: incidence, prevalence, diagnosis, and long-term clinical course of illness. Scand J Prim Health Care. 2015;33(1):27-32.
    • van den Dool J, Meijer WM. Nivel Zorgregistraties Eerste Lijn - Zorg door de fysiotherapeut; jaarcijfers 2019 en trendcijfers 2016-2019. Utrecht: Nivel; 2021.
    • Vlaeyen JWS, Maher CG, Wiech K, van Zundert J, Meloto CB, Diatchenko L, Battie MC, Goossens M, Koes B, Linton SJ. Low back pain. Nat Rev Dis Primers. 2018;4(1);52.
    • Volksgezondheidenzorg. Nek- en rugklachten. Beschikbaar via: https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/nek-en-rugklachten/cijfers-context/huidige-situatie. Geraadpleegd op 22 mei 2019.
    • von Korff M, Crane P, Lane M, Miglioretti DL, Simon G, Saunders K, Stang P, Brandenburg N, Kessler R. Chronic spinal pain and physical-mental comorbidity in the United States: results from the national comorbidity survey replication. Pain. 2005;113(3):331-9.
    • Welk B, Baverstock R. Is there a link between back pain and urinary symptoms? Neurourol Urodyn. 2020;39(2):523-32.