Beroerte [richtlijn]
Diagnostisch proces
Het diagnostisch proces start met een verwijzing door een arts en aanmelding van de patiënt, gevolgd door het afnemen van een anamnese en het uitvoeren van een lichamelijk onderzoek, waarna het proces wordt afgesloten met een analyse van de bevindingen. Voor het objectiveren van onder andere de neurologische symptomen en functionele gevolgen van het CVA is een aantal meetinstrumenten geselecteerd met bijbehorende scoreformulieren. Ten behoeve van de diagnostiek is een intakeformulier ontwikkeld.
Dit formulier en de geselecteerde meetinstrumenten kunnen door fysiotherapeuten in de eerste, tweede en de derde lijn worden gebruikt. Bij elke fysiotherapeutische overdracht dient een kopie van de gegevens uit het diagnostisch proces te worden bijgesloten. Op deze wijze is binnen een regionale stroke service continuïteit in registratie van fysiotherapeutische gegevens gewaarborgd.
Het klinisch redeneren, dat wil zeggen het kunnen interpreteren van meetuitslagen van gevalideerde meetinstrumenten en het kunnen beargumenteren en nemen van klinische beslissingen, is geen vanzelfsprekendheid; het vergt ervaring en deskundigheid.
Het fysiotherapeutisch diagnostisch proces is opgebouwd uit een viertal stappen, te weten:
- de verwijzing en aanmelding,
- de anamnese,
- het onderzoek, inclusief gebruik van meetinstrumenten op vaste meetmomenten en
- de analyse.
Het doel van dit proces is te komen tot een uniforme fysiotherapeutische beoordeling van patiënten met een CVA.
Voor stap 1 en 2 is een intakeformulier ontwikkeld. Voor het objectiveren van onder andere de neurologische symptomen en functionele gevolgen van het CVA in stap 3 heeft de werkgroep meetinstrumenten geselecteerd. Zowel de ontwikkeling van het intakeformulier als het selecteren van de meetinstrumenten met bijbehorende test- en scoreformulieren heeft plaatsgevonden in een aantal consensusbijeenkomsten met de leden van de eerste kring die op dat moment als fysiotherapeut werkzaam waren in een stroke service in de eerste, tweede of derde lijn. De keuze van de meetinstrumenten is in eerste instantie gebaseerd op klinimetrische eigenschappen. In tweede instantie is door middel van consensus met de leden van de eerste kring de definitieve set meetinstrumenten met bijbehorende scoreformulieren vastgesteld. De meetinstrumenten en scoreformulieren zijn op draagkracht getoetst in de conceptversie van de richtlijn door ze voor te leggen aan 169 fysiotherapeuten in het werkveld. Bij de herziening van de richtlijn zijn de meetinstrumenten en formulieren nogmaals kritisch beschouwd. Voor enkele domeinen zijn meetinstrumenten toegevoegd nadat zij op bruikbaarheid werden getoetst in 11 instellingen en praktijken met daaraan gelieerde ketenpartners in de stroke service.
Systematisch meten wordt in deze richtlijn niet beschouwd als een doel op zich, maar als een integraal onderdeel van evidence-based practice. Het aantal in de richtlijn aanbevolen meetinstrumenten is daarom beperkt gehouden; het zijn wél de meetinstrumenten die als basis dienen voor het objectiveren van stoornissen in functies en beperkingen in activiteiten en participatie van de patiënt. Klinisch kunnen redeneren (het kunnen interpreteren van meetuitslagen van gevalideerde meetinstrumenten en het kunnen maken en beargumenteren van klinische beslissingen) is geen vanzelfsprekendheid; het vergt ervaring en deskundigheid.
Het bij het diagnostisch proces behorende intakeformulier en de geselecteerde meetinstrumenten kunnen zowel in de eerste, tweede als derde lijn worden gebruikt. Geadviseerd wordt een kopie van deze gegevens bij elke fysiotherapeutische overdracht bij te sluiten, waardoor binnen een regionale stroke service continuïteit in registratie van fysiotherapeutische gegevens is gewaarborgd.
Hoofdstuk A en B
- Alle aanbevelingen
- A Algemene informatie
- A.1 Definitie KNGF-richtlijn
- A.2 Doel
- A.3 Doelgroep
- A.4 Context en gebruik
- A.5 Conceptueel raamwerk richtlijn
- A.5.1 WHO ICF
- A.5.2 Tijdsbeloop
- A.5.3 Het fysiotherapeutisch handelen
- A.6 Opbouw van het interventiehoofdstuk
- B Algemene (behandel)principes en uitgangspunten van fysiotherapie
- B.1 Revalidatie binnen een stroke service
- B.2 Fysiotherapie op de stroke service
- B.3 Intensiteit van oefentherapie
- B.4 Taak- en contextspecificiteit van trainingseffecten
- B.5 Neurologische oefenmethoden c.q. behandelconcepten
- B.6 Motorische leerprincipes
- B.7 Teleconsultatie en telerevalidatie
- B.8 Zelfmanagement
- B.9
- B.10 Valpreventie
Hoofdstuk C en D
- C Diagnostisch proces
- C.1 Verwijzing, aanmelding en anamnese
- C.2 Diagnostische verrichtingen met behulp van meetinstrumenten
- C.2.1 Aanbevolen meetinstrumenten
- C.2.2 Optionele meetinstrumenten
- C.2.3 Systematisch meten
- D Prognosticeren van het functioneren
- D.1 Prognostische determinanten voor functioneel herstel in de eerste zes maanden
- D.1.1 Loopvaardigheid: functioneel herstel in de eerste zes maanden
- D.1.2 Arm-handvaardigheid: functioneel herstel in de eerste zes maanden
- D.1.3 Basale ADL-vaardigheden functioneel herstel in de eerste zes maanden
- D.2 Prognostische determinanten voor verandering in de chronische fase
Hoofdstuk E, F en G
- E Premobilsatiefase
- E.1 Definiëring van premobilisatie
- E.2 Prognose en natuurlijk beloop in de premobilisatiefase
- E.3 Diagnostiek en zorgverlening bij complicaties in de premobilisatiefase
- E.4 Duur van de premobilisatiefase
- E.5 Fysiotherapeutische interventies in de premobilisatiefase
- F Mobilisatiefase
- F.1 Interventies voor loopvaardigheid en andere aan mobiliteit gerelateerde functies en vaardigheden in de mobilisatiefase (niveau 1)
- F.1.1 Vroegtijdige mobilisatie uit bed
- F.1.2 Oefenen van het evenwicht in zit
- F.1.3 Oefenen van het opstaan en gaan zitten
- F.1.4 Oefenen van het evenwicht in stand zonder visuele feedback van een krachtenplatform
- F.1.5 Oefenen van houdingscontrole met visuele feedback tijdens staan op een krachtenplatform
- F.1.6 Oefenen van het evenwicht tijdens verschillende activiteiten
- F.1.7 Loopbandtraining met gewichtsondersteuning
- F.1.8 Robotgeassisteerde looptraining
- F.1.9 Loopbandtraining zonder gewichtsondersteuning
- F.1.10 Looptraining op een vaste ondergrond
- F.1.11 Looptraining met externe auditieve ritmen
- F.1.12 Looptraining in een openbare ruimte
- F.1.13 Training van de mobiliteit in een virtuele omgeving
- F.1.14 Groepstraining met werkstations gericht op lopen en andere aan mobiliteit gerelateerde functies en activiteiten
- F.1.15 Oefenen van lopen en andere aan mobiliteit gerelateerde functies en activiteiten met een mantelzorger
- F.1.16 Spierkrachttraining van het paretische been
- F.1.17 Training van het aerobe uithoudingsvermogen
- F.1.18 Training van het aerobe uithoudingsvermogen in combinatie met spierkrachttraining
- F.1.19 Hydrotherapie
- F.1.20 Interventies ter bevordering van de somatosensorische functies van het paretische been
- F.1.21 Elektrostimulatie van het paretische been
- F.1.22 Elektromyografische biofeedback (EMG-BF) voor het paretische been
- F.2 Interventies voor loopvaardigheid en andere aan mobiliteit gerelateerde functies en vaardigheden in de mobilisatiefase (niveau 2)
- F.2.1 Bilaterale beentraining met ritmische auditieve cueing
- F.2.2 Spiegeltherapie voor het paretische been
- F.2.3 Limb overloading met externe gewichten aan de paretische zijde
- F.2.4 Systematische feedback op loopsnelheid
- F.2.5 Behoud van enkeldorsaalflexie middels een statafel of nachtspalk
- F.2.6 Manuele passieve gewrichtsmobilisaties van de enkel
- F.2.7 Oefeningen voor de bewegingsuitslag van de enkel met behulp van speciaal daarvoor ontwikkelde apparatuur
- F.2.8 Ultrageluid voor het paretische been
- F.2.9 Segmentale spiervibratie bij een voetheffersparese
- F.2.10 Oefenen op een trilplaat
- F.3 Hulpmiddelen ter verbetering van het zich verplaatsen in de mobilisatiefase
- F.3.1 Loophulpmiddelen ter verbetering van de loopvaardigheid
- F.3.2 Beenorthesen ter verbetering van de loopvaardigheid
- F.3.3 Oefenen van zelfstandig rijden in een handbewogen rolstoel
- F.4 Interventies voor arm-handvaardigheid in de mobilisatiefase (niveau 1)
- F.4.1 Therapeutisch positioneren van de paretische arm
- F.4.2 Reflex-inhiberende houdingen en immobilisatietechnieken voor de paretische pols en hand
- F.4.3 Het gebruik van air-splints rondom de paretische arm en hand
- F.4.4 Preventie of behandeling van glenohumerale subluxatie en/of hemiplegische schouderpijn
- F.4.5 Bilaterale armtraining
- F.4.6 (Modified) Constraint-Induced Movement Therapy en immobilisatie
- F.4.7 Robotgeassisteerde training van de paretische arm
- F.4.8 Spiegeltherapie voor de paretische arm en hand
- F.4.9 Training van de paretische arm en hand in een virtuele omgeving
- F.4.10 Elektrostimulatie van de paretische arm en hand
- F.4.11 Elektromyografische biofeedback (EMG-BF) voor de paretische arm en hand
- F.4.12 Spierkrachttraining van de paretische arm en hand
- F.4.13 Fixatie van de romp tijdens training van de paretische arm en hand
- F.4.14 Interventies ter bevordering van de somatosensorische functies van de paretische arm en hand
- F.5 Interventies gericht op arm- handvaardigheid (niveau 2)
- F.5.1
- F.5.2 Subsensorische elektrische en vibratiestimulatie van de paretische arm
- F.5.3 Groepstraining met werkstations gericht op de paretische arm
- F.5.4 Passieve bilaterale armtraining
- F.5.5 Mechanische armtrainer
- F.6 Interventies voor ADL-vaardigheden in de mobilisatiefase
- F.6.1 Vaardigheden van het algemeen dagelijks leven (ADL)
- F.6.2 Training bij dyspraxie ter verbetering van ADL-zelfstandigheid
- F.6.3 Interventies gericht op het (her)leren en hervatten van vrijetijds- of dagbesteding in de thuissituatie
- G Cognitieve revalidatie
- G.1 Cognitieve revalidatie gericht op aandachtsproblemen
- G.2 Cognitieve revalidatie gericht op geheugenproblemen
- G.3 Cognitieve revalidatie gericht op (hemi)neglect
- G.4 Cognitie en aerobe training