Symptomatisch perifeer arterieel vaatlijden [richtlijn]

B.5 Indicatiestelling

Op basis van de gegevens die zijn verkregen uit de verwijzing, de anamnese en het lichamelijk onderzoek bepaalt de fysiotherapeut of er een indicatie is voor fysiotherapie. De indicatiestelling vindt plaats aan de hand van de antwoorden op de volgende vier screeningsvragen:

  • Is de functionele en/of maximale loopafstand en/of het uithoudingsvermogen verminderd in verhouding tot het gewenste activiteitenniveau (al dan niet veroorzaakt door inadequaat pijngedrag of angst voor inspanning)?
  • Zijn er problemen met specifieke functionele vaardigheden?
  • Bestaat er een afwijkend looppatroon ten gevolge van de aan sPAV gerelateerde klachten?
  • Is er sprake van door de fysiotherapeut beïnvloedbaar risico-gedrag, zoals bewegingsarmoede, roken, voeding?

Er is een indicatie voor fysiotherapie indien minimaal vraag 1 en/of vraag 2 met ‘ja’ beantwoord kunnen worden, eventueel in combinatie met een positief antwoord op vraag 3 en 4, én als de fysiotherapeut inschat dat de in deze vragen beschreven problemen in voldoende mate beïnvloedbaar zijn door fysiotherapie, rekening houdend met de mogelijke invloed van comorbiditeiten. Indien de fysiotherapeut inschat dat de behandeling van sPAV te veel beperkt zal worden door de comorbiditeiten van de patiënt, dient de patiënt terugverwezen te worden naar de verwijzer.

Indien de fysiotherapeut de indicatie voor fysiotherapie niet kan bevestigen of indien er rode/gele vlaggen worden gesignaleerd, neemt de fysiotherapeut contact op met de verwijzer voor overleg. Indien wenselijk adviseert de fysiotherapeut de patiënt contact op te nemen met een medisch specialist.

Of er een indicatie is voor fysiotherapie wordt vastgesteld aan de hand van de antwoorden op de volgende vier screeningsvragen:

  1. Is de functionele en/of maximale loopafstand en/of het uithoudingsvermogen verminderd in verhouding tot het gewenste activiteitenniveau (al dan niet veroorzaakt door inadequaat pijngedrag of angst voor inspanning)?
  2. Zijn er problemen met specifieke functionele vaardigheden?
  3. Bestaat er een afwijkend looppatroon ten gevolge van de aan sPAV gerelateerde klachten?
  4. Is er sprake van door de fysiotherapeut beïnvloedbaar risico-gedrag, zoals bewegingsarmoede, roken en voeding?

Er is een indicatie voor fysiotherapie indien minimaal vraag 1 en/of vraag 2 met ‘ja’ beantwoord kunnen worden, eventueel in combinatie met een positief antwoord op vraag 3 en 4, én als de fysiotherapeut inschat dat de in deze vragen beschreven problemen in voldoende mate beïnvloedbaar zijn door fysiotherapie, rekening houdend met de mogelijke invloed van comorbiditeiten. Indien de fysiotherapeut inschat dat de behandeling van sPAV te veel beperkt zal worden door de comorbiditeiten van de patiënt, dient de patiënt terugverwezen te worden naar de verwijzer.

Indien de fysiotherapeut de indicatie voor fysiotherapie niet kan bevestigen of indien er rode/gele vlaggen worden gesignaleerd, neemt de fysiotherapeut contact op met de verwijzer voor overleg. Indien wenselijk adviseert de fysiotherapeut de patiënt contact op te nemen met een medisch specialist.