Symptomatisch perifeer arterieel vaatlijden [richtlijn]

A.7 Verwijzing en aanmelding

De klachten en symptomen bij patiënten met sPAV zijn vaak het gevolg van atherosclerose. Atherosclerose beperkt zich niet tot de vaten in de benen, maar is vrijwel altijd ook aanwezig in andere bloedvaten. Hierdoor kunnen patiënten met sPAV tevens lijden aan andere cardio- of cerebrovasculaire aandoeningen of hebben zij een verhoogd risico op het ontwikkelen hiervan.

De behandeling van patiënten met sPAV is primair gericht op de hulpvraag van de patiënt, waarbij een vermindering van de aan sPAV gerelateerde klachten en het bereiken van een toename van de loopafstand centraal staan. Daarnaast wordt gestreefd naar een positieve beïnvloeding van risicofactoren voor atherosclerose.

Deze richtlijn veronderstelt een verwijzing van patiënten met sPAV door huisarts of medisch specialist. Vanwege de complexe problematiek die een rol speelt bij de behandeling van patiënten met sPAV wordt het door de werkgroep sterk afgeraden patiënten te behandelen die zich rechtstreeks aanmelden bij de fysiotherapeut, dus zonder verwijzing (Directe Toegankelijkheid Fysiotherapie, DTF). DTF-patiënten dienen terugverwezen te worden naar de huisarts of medisch specialist om te bepalen of een indicatie voor looptraining bestaat en om in te schatten welke relevante comorbiditeiten van invloed zijn op de aandoening. De verwijzer vermeldt expliciet de reden van verwijzing en maakt een risico-inschatting. Mogelijke aanvullende gegevens zijn bevindingen uit (eerder) diagnostisch onderzoek (een [poli]klinische brief [kopie], inclusief overige medisch relevante informatie, zoals huiddefecten, opvallend kleur- of temperatuurverschil tussen het linker- en rechterbeen) en aanwezigheid van relevante comorbiditeiten.

Deze richtlijn veronderstelt een verwijzing van patiënten met sPAV door huisarts of medisch specialist, meestal de vaatchirurg.

De vaatchirurg kan kiezen voor een conservatieve behandeling met looptraining in combinatie met medicatie of voor een invasieve behandeling. Na een invasieve behandeling door de vaatchirurg is, ondanks verbeterde doorbloeding als gevolg van de behandeling, in veel gevallen fysiotherapeutische behandeling gewenst en effectief. Vanwege de complexe problematiek die een rol speelt bij de behandeling van patiënten met sPAV raadt de werkgroep sterk af patiënten te behandelen die zich rechtstreeks aanmelden bij de fysiotherapeut, dus zonder verwijzing (directe toegankelijkheid fysiotherapie [DTF]). DTF-patiënten dienen terugverwezen te worden naar de huisarts of medisch specialist om te bepalen of er een indicatie voor looptraining bestaat en om in te schatten welke relevante comorbiditeiten van invloed zijn op de aandoening (die buiten het gezichtsveld en de diagnostische mogelijkheden van de fysiotherapeut liggen).

De verwijzer vermeldt expliciet de reden van verwijzing en maakt een risico-inschatting voor de looptraining.

Aanvullende verwijsgegevens zijn:

  • persoonsgegevens;
  • dagelijkse werkzaamheden/belasting van de patiënt;
  • gegevens uit eerder diagnostisch onderzoek (locatie/uitgebreidheid van de vaatproblematiek; enkel-armindex; stadium volgens de classificatie van Rutherford, huiddefecten, opvallend kleurverschil tussen het linker- en rechterbeen);
  • informatie over eerdere en huidige behandeling (onder andere operatie, percutane transluminale angioplastiek [dotteren]);
  • medicijngebruik;
  • bestaande comorbiditeiten (bijvoorbeeld een hartaandoening, CVA, diabetes, obesitas, COPD of mobiliteitsbeperkende aandoeningen zoals reuma en artrose).

Deze aanvullende gegevens kunnen van invloed zijn op de behandelingsstrategie van de fysiotherapeut.

Ondanks dat patiënten met sPAV tevens kunnen lijden aan andere hart- en vaatziekten of een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen hiervan, blijkt uit een recente review (Gommans et al., submitted) dat het uitvoeren van de loopbandtest en/of looptraining voor deze patiënten geen risico’s met zich meebrengt.