Symptomatisch perifeer arterieel vaatlijden [richtlijn]
A.3 Specifieke deskundigheid
De fysiotherapeut is bekend met de veranderingen in en aan de perifere arteriële vaten, de adaptatie- en compensatiemechanismen en de veranderingen in functionaliteit ten gevolge van een vermindering of vermeerdering van het activiteitenniveau van de patiënt. Daarnaast heeft de fysiotherapeut kennis van de trainingsparameters die van invloed zijn en gevarieerd kunnen worden in de aangeboden behandeling om zo patiënten met sPAV optimale fysiotherapeutische zorg te kunnen bieden.
Scholing gericht op het cardiovasculair risicomanagement en motivational interviewing wordt aanbevolen. Daarnaast is de fysiotherapeut getraind in Basic Life Support en bekend met het gebruik van een automatische externe defibrillator (AED). Ten slotte is de fysiotherapeut bekend met de meest voorkomende comorbiditeiten die optreden in samenhang met sPAV.
Specifieke aspecten ten aanzien van de pathologie, fysiologie, diagnostiek en behandeling van sPAV komen in de opleiding Fysiotherapie onvoldoende aan de orde.
Om patiënten met sPAV optimale fysiotherapeutische zorg te kunnen bieden, adviseert de werkgroep fysiotherapeuten cursussen te volgen die zijn gericht op het cardiovasculair risicomanagement en motiverende gespreksvoering. Het is een vereiste dat de fysiotherapeut getraind is in Basic Life Support en bekend is met het gebruik van een automatische externe defibrillator (AED). De fysiotherapeut is in staat om een afwijkend looppatroon vast te stellen. Bij afwijkingen kunnen loop- en coördinatietrainingen verzorgd worden. Voor een optimale fysiotherapeutische behandeling is het ten slotte een vereiste dat de fysiotherapeut bekend is met de meest voorkomende comorbiditeiten die optreden in samenhang met sPAV.
Algemene informatie
Diagnostisch proces
- Inleiding
- B.1 Anamnese
- B.2 Lichamelijk onderzoek
- B.2.1 Inspectie en palpatie
- B.2.2 Functieonderzoek
- B.2.3 Aanvullend functieonderzoek
- B.3 Differentiaaldiagnostiek
- B.4 Comorbiditeit
- B.5 Indicatiestelling
- B.6 Opstellen van het behandelplan
Therapeutisch proces
- Inleiding
- C.1 Informatie en voorlichting ter bevordering van het ziekte-inzicht van de patiënt
- C.2 Verbeteren van het (objectieve en subjectieve) inspanningsvermogen
- C.2.1 Vergroten van de functionele loopafstand
- C.2.2 Vergroten van het aeroob uithoudingsvermogen
- C.2.3 Het leren omgaan met de klachten
- C.3 Optimaliseren van activiteiten en participatie
- C.4 Ondersteuning bieden op het gebied van cardiovasculair risicomanagement
- C.4.1 Ontwikkelen en behouden van een actieve leefstijl
- C.4.2 Stoppen met roken
- C.4.3 Ontwikkelen van een gezond voedingspatroon
- C.4.4 Bevorderen van therapietrouw aan medicatie
- C.5 Afsluiting van de behandeling
- C.6 Evaluatie van de behandeling
- C.7 Verslaggeving, terugrapportage naar de verwijzer en samenwerking