Zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn [richtlijn]

C.6 Evaluatie

Bij aanvang van iedere nieuwe behandelsessie worden de door de patiënte geformuleerde korte- en langetermijndoelen expliciet besproken. De fysiotherapeut bewaakt de eigen begeleidende rol bij problemen. De patiënte denkt in principe zelf na over mogelijke oplossingen en maakt pas een keuze als er meerdere ideeën aan bod zijn geweest. Belangrijk aspect hierbij is dat de patiënte in staat wordt gesteld om zo nauwkeurig mogelijk de oorzaak van het probleem in de uitvoering van een activiteit vast te stellen.

Naast deze continue evaluatie vindt er een tussentijdse uitgebreide evaluatie plaats na een behandelperiode van zes weken. Bij afsluiting van de behandelperiode vindt een eindafsluiting plaats. Deze evaluaties zijn gericht op de gestelde behandeldoelen (in termen van het verbeteren van de stoornissen in functies en een toename van activiteiten en participatie). Hierbij kunnen dezelfde meetinstrumenten gebruikt worden als bij het diagnostisch proces. Op basis van deze evaluatie wordt bekeken of de behandeldoelen moeten worden bijgesteld of aangescherpt. In het behandelplan is vastgelegd met welke frequentie de metingen worden herhaald. Deze frequentie zal in sterke mate afhangen van de fase van herstel (tijdens de zwangerschap of na de bevalling).

Als de therapie wordt beëindigd, vindt een eindevaluatie plaats, waarbij opnieuw de geadviseerde meetinstrumenten worden gebruikt. De gestelde behandeldoelen moeten zijn behaald, of de patiënte moet voldoende in staat zijn de activiteiten/oefeningen zelfstandig voort te zetten. De patiënte wordt (eventueel) terugverwezen naar de verwijzer bij (tussentijdse) complicaties en/of bij het niet bereiken van de behandeldoelen (en wanneer de fysiotherapeut inschat dat de patiënte het maximale heeft bereikt).

Naast een ‘continue’ evaluatie (ieder contact) volgens zelfmanagementprincipes gedurende de behandeling, vindt tussentijds een uitgebreide evaluatie plaats, dat wil zeggen minimaal om de zes weken of eerder wanneer noodzakelijk, en aan het eind van de behandeling. De keuze van de evaluatie-instrumenten moet gericht zijn op de individuele subdoelen en probleemgebieden. Bij de evaluatie wordt gebruik gemaakt van meetinstrumenten die ook tijdens het diagnostisch proces zijn gebruikt: de VAS om de intensiteit van pijn te meten, de RDQ om de beperkingen in activiteiten te meten en de IPA-subschalen ‘Zelfverzorging’ en ‘Bezigheden thuis en gezinsrol’ om de beperkingen in participatie in kaart te brengen. Het gebruik van vragenlijsten geeft een beter inzicht in het functioneren en de vooruitgang van de patiënte en het evalueert het behandelverloop en kan het uiteindelijke behandelresultaat worden vastgelegd.

In het behandelplan is vastgelegd met welke frequentie de metingen worden herhaald. De frequentie zal sterk afhangen van de fase waarin de patiënte verkeert (tijdens de zwangerschap of na de bevalling) en de fase van herstel. Indien nodig worden aan de hand van de bevindingen de behandeldoelen bijgesteld. Bij (tussentijdse) complicaties wordt de patiënte (eventueel) terugverwezen naar de verwijzer. Wanneer er sprake was van DTF dient overleg met de huisarts of verloskundige plaats te vinden. Bij geen of onvoldoende verbetering in de toestand van de patiënte, schat de fysiotherapeut in of er in de komende periode wel een verbetering te verwachten valt. Bij beëindiging van de therapie vindt eindevaluatie plaats met behulp van de geadviseerde meetinstrumenten.

De gestelde behandeldoelen moeten zijn behaald of de patiënte moet voldoende in staat zijn om de activiteiten/oefeningen zelfstandig voort te zetten.