Zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn [richtlijn]

A.7 Samenwerking met andere professionals

Goede samenwerking met de huisarts, medisch specialist en/of verloskundige over het te voeren beleid en de afstemming daarvan geschiedt conform de hiervoor ontwikkelde 'Handreiking Indicatiestelling', 'Handreiking Verwijsbrief', 'Handreiking Consultatie', 'Handreiking Tussentijds contact' en de 'Handreiking Verslaggeving'.

Het is belangrijk dat de verschillende hulpverleners inzicht hebben in elkaars werkwijze en deskundigheid en dat de informatieverstrekking aan de patiënte onderling wordt afgestemd. Het gebruik van de emotioneel beladen diagnose ‘bekkeninstabiliteit’ kan grote gevolgen hebben voor de verwachting van de patiënte ten aanzien van haar herstel, en voor de relatie tussen patiënte en hulpverlener(s), indien deze term niet duidelijk wordt toegelicht. Daarnaast impliceert de term ‘bekkeninstabiliteit’ een onderliggend fysiologisch mechanisme dat echter niet wetenschappelijk aantoonbaar is. De diagnostiek vindt plaats op basis van de gepresenteerde klachten en is primair aangrijpingspunt voor de inhoud van de behandeling.

Vragen over baringshouding, het inleiden van de bevalling en andere aan de bevalling gerelateerde onderwerpen laat de fysiotherapeut beantwoorden door de verloskundige of gynaecoloog, of worden door de fysiotherapeut zelf in nauwe afstemming met deze professionals met de patiënte besproken.

De fysiotherapeut dient zich in de samenwerking en informatieuitwisseling met andere professionals bewust te zijn van de aard van de informatieverstrekking in relatie tot de diagnose. De diagnose ‘bekkeninstabiliteit’ maakt onzeker en roept veel vragen op; bij patiënten heeft in het bijzonder ‘instabiliteit’ een aantal negatieve associaties. Het gebruik van de term ‘bekkeninstabiliteit’ wordt dan ook niet aanbevolen.

De diagnostiek is uitsluitend gebaseerd op het gepresenteerde klachtenpatroon. Therapeutische maatregelen zijn tot op heden nog weinig door wetenschappelijk onderzoek onderbouwd of gevalideerd (standpunt over bekkeninstabiliteit van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, NVOG). Hoewel dit standpunt al in 1996 werd geformuleerd, is er nog geen reden om hiervan af te wijken. De NVOG heeft op grond van deze onzekerheden ernstige bezwaren tegen de dreigende commercialisering van het klachtencomplex ZGBP. In het bijzonder geldt dit voor de adviezen ten aanzien van zwangerschap en bevalling die niet op wetenschappelijk onderzoek worden gebaseerd en daarom niet gefundeerd zijn. De fysiotherapeut dient zich in de communicatie met de patiënte en met andere professionals te beperken tot de informatie die verworven is uit het fysiotherapeutisch diagnostisch en therapeutisch proces. Vragen over baringshouding, het inleiden van de bevalling en andere aan de bevalling gerelateerde aangelegenheden laat de fysiotherapeut beantwoorden door de behandelend verloskundige of gynaecoloog of worden door de fysiotherapeut zelf in nauwe afstemming met deze professionals met de patiënte besproken.

De reden voor een kortdurende verwijzing naar de fysiotherapeut tijdens de zwangerschap is pijn in combinatie met een te grote afname van het activiteitenniveau en sterk toenemende onzekerheid over de mogelijkheden van bewegen tijdens de zwangerschap. Een verwijzing naar de fysiotherapeut na de bevalling is zinvol wanneer er sprake is van een onvoldoende opbouw en/of stagnatie in activiteiten en participatie en de patiënte niet of onvoldoende in staat is om zelfstandig haar gewenste niveau van functioneren te bereiken.