Zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn [richtlijn]

Inleiding

Het doel van het diagnostisch proces is het inventariseren van de ernst en de aard van het gezondheidsprobleem van de patiënte en de mate waarin deze problemen beïnvloedbaar zijn door fysiotherapie. Tijdens het diagnostisch proces worden de gezondheidsproblemen beschreven in termen van ‘stoornissen in anatomische eigenschappen en functies’, ‘beperkingen in activiteiten’ en ‘beperkingen in participatie’.

Op basis van de hulpvraag van de patiënte en de gegevens die verzameld zijn tijdens (aanvullend(e)) anamnese en fysiotherapeutisch onderzoek wordt in de analysefase de fysiotherapeutische diagnose geformuleerd. Op basis daarvan wordt bepaald of er een indicatie is voor behandeling volgens de richtlijn. Het behandelplan wordt in overleg met de patiënte vastgesteld.

Bij de huidige wetenschappelijke stand van zaken is het niet mogelijk om een stoornis in de anatomische structuur of functie(s) als oorzaak van de klachten aan te geven. Wel zijn er aanwijzingen voor mogelijke veranderingen in het functioneren van spieren rondom het bekken bij patiënten met ZGBP.

Deze aanwijzingen richten zich op:

  • een traag reageren van de dwarse buikspier (musculus (m.) transversus abdominis) op veranderingen in positie;
  • het heftig aanspannen van de heupbuiger (m. iliopsoas) tijdens het heffen van het been en
  • het optreden van bewegingen in de symfyse tijdens belasting in stand op één been.

De diagnostische betekenis van deze aanwijzingen voor pijn, beperkingen in activiteiten en participatie is echter gering. Het moment van aanmelding of verwijzing (tijdens de zwangerschap of na de bevalling) is van belang voor de inhoud en de omvang van het diagnostisch proces.

Zowel laat in de zwangerschap als direct na de bevalling kan de diagnostiek beperkt blijven. Vroeg in de zwangerschap, maar vooral enige tijd na de bevalling, lijkt uitgebreidere diagnostiek meer geïndiceerd. Belangrijke elementen in de diagnostiek na de bevalling zijn de beperkingen bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), participatieproblemen en prognostische factoren, zoals bewegingsangst, pijngedrag, somberheid, gespannenheid en (irreële) gedachten die de patiënte zelf heeft ten aanzien van de oorzaak en het voortbestaan van de klachten.

Specifieke pathologie (rode vlaggen) dient te worden uitgesloten. Wanneer de fysiotherapeut een specifieke oorzaak vermoedt, neemt hij contact op met de huisarts of verloskundige.

In het diagnostisch proces wordt het gezondheidsprobleem beschreven in termen van de stoornissen in anatomische eigenschappen en functies, de beperkingen in activiteiten en de problemen met participatie. Op basis van de hulpvraag van de patiënte en de tijdens de (aanvullende) anamnese en het (aanvullend) fysiotherapeutisch onderzoek verzamelde gegevens, wordt tijdens de analyse de fysiotherapeutische diagnose geformuleerd. Op grond van deze diagnose besluit de fysiotherapeut of er een indicatie is voor fysiotherapeutische behandeling en of de patiënte in aanmerking komt voor behandeling volgens de richtlijn. Het behandelplan wordt in overleg met de patiënte opgesteld.