Zwangerschapsgerelateerde bekkenpijn [richtlijn]

C.5 Behandelduur en frequentie

Er is verschil tussen de duur en frequentie van de fysiotherapeutische behandeling van ZGBP tijdens de zwangerschap en na de bevalling. Tijdens de zwangerschap volstaat een beperkt aantal contacten in een korte periode waarbij adviseren en informeren voorop staat. Wordt een patiënte verwezen na de bevalling of meldt ze zich aan via DTF, dan speelt het te verwachten herstel een belangrijke rol. Vindt het eerste contact tijdens het kraambed plaats, dan volstaat een beperkt aantal contacten, voornamelijk tijdens de kraamperiode, waarbij reactiveren en informeren voorop staat.

Bij een eerste contact tijdens de eerste zes weken na de bevalling wordt verwacht dat het herstel op natuurlijke wijze tot stand komt en ligt de nadruk op reactiveren en informeren. Een beperkt aantal contacten in een korte periode volstaat bij deze patiënten.

Vanaf zes weken na de bevalling zijn de behandelduur en -frequentie wisselend, afhankelijk van het herstel. Hulpvraag en restklachten bepalen duur en frequentie van de behandeling. De motivatie en mogelijkheden van de patiënte om aan het herstel te werken, het inzicht in het beloop, de factoren die het beloop positief of negatief kunnen beïnvloeden en de wijze van omgaan met de klachten spelen hierbij een belangrijke rol. Meestal volstaan negen contacten in een periode tot zes maanden na de bevalling.

Heeft de patiënte daarna nog een hulpvraag, zijn er negatieve factoren die het beloop kunnen beïnvloeden en speelt de wijze van omgaan met de klachten nog een belangrijke rol, dan wordt de patiënte doorverwezen naar de huisarts.

 

Evidentie van de behandeling

De werkgroep is van mening dat het merendeel van de patiënten met ZGBP en een ongecompliceerde zwangerschap en bevalling niet of kortdurend gezien hoeft te worden door de fysiotherapeut. Voor patiënten met veel belemmerende factoren voor herstel na de bevalling is het wel zinvol om behandeld te worden vanaf zes weken na de bevalling.