Stress (urine-)incontinentie [richtlijn]

B.5 Genereren van conclusies uit het diagnostisch proces

De ernst van de SUI is wel van belang voor de prognose en de evaluatie van het effect van de interventie, maar heeft geen implicaties voor de behandelstrategie.

Bij de meeste vrouwelijke patiënten met de diagnose SUI is er na het diagnostisch proces nog een mate van onzekerheid over de aard van de onderliggende aandoening. Daarom is er op voorhand geen absolute uitspraak te doen over óf en in welke mate de SUI door fysiotherapie is te beïnvloeden. De behandeling moet dan ook als een ‘diagnostische’ behandeling worden beschouwd. Er kan alleen iets worden gezegd over mogelijke beïnvloedbaarheid van de incontinentie op basis van veronderstelde prognostische factoren.

De oorzakelijke factor van SUI bij mannen is meestal niet een disfunctie van de bekkenbodemmusculatuur, maar is vrijwel uitsluitend het gevolg van sfincterdefecten door een trauma of na operatief ingrijpen (transurethrale resectie van de prostaat of radicale prostatectomie). In dat geval kan echter een disfunctie van de bekkenbodem een beperkende factor zijn voor het compenseren van de sfincterinsufficiëntie. Het kan dan ook voorkomen dat de patiënt geen bewuste controle heeft over de bekkenbodem en niet weet hoe hij de bekkenbodem moet aanspannen. Het bewust kunnen aanspannen en ontspannen is wel een voorwaarde bij oefenen van de bekkenbodem. Disfunctie van de bekkenbodemmusculatuur wordt echter wel eens gezien bij de wat oudere man, vanwege een beschadiging van de spier- en of zenuwvezels in het bekkenbodemgebied, bijvoorbeeld na een trauma of na bestraling.

Het komt ook voor dat er een overmaat aan spanning in de bekkenbodem wordt gegenereerd om urineverlies te voorkomen. Dit komt zowel bij mannen als bij vrouwen voor.

Rekening houdend met de hiervoor beschreven prognostische factoren zijn de volgende probleemgebieden te onderscheiden:

  • SUI met disfunctie van de bekkenbodemmusculatuur:
    • De patiënt kan de bekkenbodem niet vinden, er is geen awareness, geen contractie, geen ontspanning; er is geen effectieve onbewuste contractie van de bekkenbodemspieren bij buikdrukverhoging.
    • De patiënt kan de bekkenbodem niet vinden, er is geen awareness, geen contractie en geen ontspanning; er is wel een onbewuste, maar niet effectieve contractie bij buikdrukverhoging.
    • De patiënt kan de bekkenbodem niet vinden, er is geen awareness, geen contractie en geen ontspanning; er is wel een onbewuste effectieve contractie bij buikdrukverhoging.
    • Er is een meetbare te hoge spanning van de bekkenbodem die niet op commando kan worden verlaagd (met of zonder bewuste aanspanning en met of zonder effectieve onbewuste contractie bij buikdrukverhoging).
    • De patiënt kan de bekkenbodem aanspannen en ontspannen, maar heeft geen effectieve onbewuste controle over de bekkenbodem tijdens buikdrukverhoging.
    • De patiënt heeft een bewuste en onbewuste controle over de bekkenbodemspieren, maar de bekkenbodemspieren zijn te zwak.
    • De functie van andere delen van het bewegingsapparaat heeft een negatieve invloed op de functie van de bekkenbodemmusculatuur, bijvoorbeeld vanuit de ademhaling, de toilethouding en het toiletgedrag.
  • SUI zonder disfunctie van de bekkenbodemmusculatuur.
  • SUI plus lokale en/of andere (algemene) prognostisch ongunstige factoren die lokaal dan wel in algemene zin belemmerend kunnen werken op herstel- en/of aanpassingsprocessen en die al dan niet beïnvloedbaar zijn met behulp van fysiotherapeutische interventies.

Het is van groot belang om bij de analyse de lokale en/of andere (algemene) prognostisch ongunstige factoren te betrekken, die lokaal dan wel in algemene zin belemmerend kunnen werken op herstel- en/of aanpassingsprocessen. Indien deze factoren niet beïnvloedbaar zijn, zijn ze immers in negatieve zin medebepalend voor het mogelijke resultaat van de fysiotherapeutische interventie. Indien deze factoren wél beïnvloedbaar zijn en beïnvloedbaar zijn door fysiotherapie, moet het reduceren van de invloed van deze factoren een therapeutische doelstelling worden. Dit achterwege laten zou een kunstfout zijn.

Of en in welke mate fysiotherapie is geïndiceerd, kan niet in alle gevallen worden aangegeven. Dit komt doordat de diagnostische mogelijkheden die de (bekken)fysiotherapeut ter beschikking staan niet altijd toereikend zijn bij het inzichtelijk maken van de beïnvloedbaarheid van de onderliggende aandoening en/of het ziekteproces dat voor de SUI verantwoordelijk is. Dit geldt met name voor eventuele lokale factoren die belemmerend werken op het herstelproces. Het evalueren van het effect van fysiotherapie na zes behandelingen kan worden gezien als ‘diagnostisch’ instrument om de beïnvloedbaarheid te kunnen beoordelen. Bij geen verbetering van de incontinentie gemeten met de PRAFAB-vragenlijst moet de SUI als niet beïnvloedbaar worden beschouwd met fysiotherapie.

De (bekken)fysiotherapeut dient onduidelijkheden over de ernst, de aard van de aandoening en gerelateerde gezondheidsproblemen met de verwijzer te bespreken en/of de patiënt terug- of door te verwijzen voor verdere diagnostiek en/of bijstelling van het te voeren beleid.