Stress (urine-)incontinentie [richtlijn]

A.8.1 Verwijzing

Indien de patiënt zich met een verwijzing van een arts bij de bekkenfysiotherapeut aanmeldt, dient de schriftelijke verwijzing ten minste de volgende gegevens te bevatten:

  • datum verwijzing en personalia van de patiënt (geboortedatum, geslacht, adres, verzekering, burgerservicenummer (BSN));
  • (waarschijnlijkheids)diagnose SUI, de ernst van het urineverlies en de beleving van dit urineverlies;
  • diagnostische bevindingen: of de patiënt de bekkenbodemmusculatuur, al dan niet bewust, kan aanspannen dan wel ontspannen en een indicatie van het functioneren van de bekkenbodemmusculatuur;
  • contra-indicaties voor het inwendig onderzoek ter vaststelling van de functie van de bekkenbodemmusculatuur;
  • de aanwezigheid en gradering van een prolaps en of andere urogynaecologische relevante problematiek in het kleine bekken;
  • de gegevens van het mictiedagboek;
  • eventuele eerdere interventies;
  • mogelijke (oorzakelijke) (etiologische) en prognostische factoren (bijvoorbeeld een ruptuur na een vaginale bevalling, een beschadiging van de nervus (n.) pudendus, diabetes mellitus, psychische gesteldheid, eerdere urogynaecologische operaties enzovoort);
  • medicijngebruik (geneesmiddelen die in relatie staan met de incontinentie en die de behandeling kunnen beïnvloeden).

Het gaat hierbij om mogelijk oorzakelijke factoren voor het ontstaan van de SUI en factoren die voorspellend zijn voor een ongunstig beloop ervan.

Indien noodzakelijke medische gegevens ontbreken moet, in overleg met de patiënt, contact worden opgenomen met de huisarts of de medisch specialist.

Omdat er sprake is van een verwijzing, is aparte screening niet noodzakelijk en kan worden begonnen met het diagnostisch proces. Wel moet de bekkenfysiotherapeut gedurende het diagnostisch en therapeutisch proces alert blijven op (alarm)signalen waarvoor eventueel contact met de verwijzer nodig is.

Een verwijzing door een huisarts of medisch specialist moet de volgende patiëntgegevens bevatten:

  • datum verwijzing en personalia patiënt (geboortedatum, geslacht, adres, verzekering);
  • (waarschijnlijkheids)diagnose SUI, de ernst van het urineverlies en de beleving ervan;
  • diagnostische bevindingen: of de patiënt de bekkenbodemmusculatuur, al dan niet bewust, kan aanspannen, dan wel ontspannen, en indien mogelijk, met een indicatie van het functioneren van de bekkenbodemmusculatuur; 
  • de aanwezigheid en gradering van een prolaps en/of andere urogynaecologische relevante problematiek in het kleine bekken; 
  • de gegevens van het mictiedagboek;
  • eventuele eerdere interventies; 
  • mogelijke (oorzakelijke) (risico)factoren en prognostische factoren (bijvoorbeeld een ruptuur na een vaginale bevalling, een zenuwbeschadiging van de n. pudendus, diabetes mellitus, psychische gesteldheid, eerdere urogynaecologische operaties enzovoort);
  • medicijngebruik (geneesmiddelen die in relatie staan tot de incontinentie en die de behandeling kunnen beïnvloeden).

Het gaat hierbij om gegevens die de fysiotherapeut nodig heeft voor een adequate interventie. Daarbij gaat het onder meer om het vaststellen van eventuele prognostische factoren die lokaal en/of in algemene zin belemmerend kunnen werken op herstel- en aanpassingsprocessen en of deze al dan niet beïnvloedbaar zijn door fysiotherapie. Het spreekt vanzelf dat dit consequenties kan hebben voor de te kiezen strategie en het resultaat van de behandeling.

Indien de huisarts niet in staat is om de gewenste gegevens met betrekking tot de bekkenbodemmusculatuur te verstrekken, omdat hij zich hiervoor onvoldoende competent voelt, moet hij de patiënt direct verwijzen naar een bekkenfysiotherapeut om deze in het diagnostisch proces te betrekken.