Kwetsbare ouderen [richtlijn]

C.5 Aandachtspunten bij zelfmanagement van gezond beweeggedrag

Aanbevelingen

Overweeg met onderstaande contextuele factoren rekening te houden bij het stimuleren van gezond beweeggedrag van de kwetsbare oudere. Deze factoren kunnen volgens de kwetsbare oudere hierbij belangrijk zijn. Bij de beoordeling van deze factoren heeft de werkgroep onderscheid gemaakt tussen belangrijke en zeer belangrijke factoren, op basis van bewijskracht, relevantie en waarde voor kwetsbare ouderen.

  • zeer belangrijk. De individuele context van de kwetsbare oudere ten aanzien van het bewegen tijdens het diagnostisch en behandelproces.
    • Met de context worden de individuele fysieke en psychologische capaciteit, motivatie en de sociale en fysieke omgeving en mogelijkheden van de oudere bedoeld (gebaseerd op het COM-B model).
    • Hiervoor kunnen de meetinstrumenten uit C.1 ‘In kaart brengen van beschermende en risicofactoren voor kwetsbaarheid’ gebruikt worden, waaronder de EFIP.
    • Het verstrekken van informatie over beweegactiviteiten en -programma’s in de buurt van de oudere, als vervolg of aanvulling op de behandeling, kan bevorderend zijn voor het behoud van gezond beweeggedrag.
    • Door uit te vragen wat de oudere in het verleden aan beweging of sport heeft gedaan, kan aangesloten worden op het kennisniveau, de interesse en de belevingswereld van de oudere.
    • Op basis van deze factoren kan het behandelproces individueel aangepast worden, zoals het toevoegen van spelelementen voor het vergroten van de motivatie, het toepassen van persoonsgerichte interventies (zie C.2 ‘Persoonsgerichte interventies’) om de fysieke capaciteit te verbeteren en/of samen te werken met het sociale domein of de ergotherapeut om de fysieke en sociale omgeving te verbeteren.

Overweeg met onderstaande interventie-eigenschappen rekening te houden bij het stimuleren van gezond beweeggedrag van de kwetsbare oudere. Deze eigenschappen kunnen volgens de kwetsbare oudere hierbij belangrijk zijn. Bij de beoordeling van deze eigenschappen heeft de werkgroep onderscheid gemaakt tussen belangrijke en zeer belangrijke factoren, op basis van bewijskracht, relevantie en waarde voor kwetsbare ouderen.

  • zeer belangrijk. Het opstellen van individueel relevante uitkomst- en gedragsdoelen die toepasbaar zijn in het ADL en structuur geven aan de interventie.
    • Een SMART-doel op activiteiten- en participatieniveau is bijvoorbeeld ‘Ik durf en kan zelfstandig boodschappen doen bij de supermarkt, waarvoor ik 500 meter buiten moet kunnen lopen met mijn rollator.’
  • Belangrijk. Feedback geven op zowel het beweeggedrag en oefeningen als op uitkomsten.
    • Bijvoorbeeld het aanreiken van een stappenteller/’activity tracker’ of het laten bijhouden van een activiteiten- dagboek met momenten waarop matig-intensief bewogen wordt, en het bespreken van de resultaten hiervan.
  • zeer belangrijk. Adviseren om aan te sluiten bij een groep met gelijkgestemden of bij een beweegmaatje om de sociale steun ten aanzien van bewegen te optimaliseren.
  • Belangrijk. Instructies over oefeningen laten aansluiten op het kennisniveau van de oudere.
    • Bijvoorbeeld niet al te uitgebreide instructie als de oudere al op de hoogte is.
  • Belangrijk. Informatie aanbieden over de invloed van oefenen en bewegen op kwetsbaarheid.
    • Bijvoorbeeld informatie over de effecten van bewegen op het voorkomen en beperken van (sociale) kwetsbaarheid en het verlagen van de ziektelast van eventuele comorbiditeit.
  • Belangrijk. Het visueel aanbieden van de oefeningen of het gewenste beweeggedrag.
    • Bijvoorbeeld oefeningen voordoen of oefeningen uittekenen, een online platform gebruiken, (oefen)apps gebruiken of Nederland in Beweging of andere filmpjes van oefeningen.
  • Belangrijk. Reminders aanbieden voor het bewegen of doen van oefeningen in het ADL.
    • In overleg met de oudere kunnen de volgende reminders aangeboden worden: Bijvoorbeeld het koppelen van een oefening aan bepaalde handelingen, zoals traplopen of tandenpoetsen of post-its met oefeningen plakken op plaatsen in huis waar de oudere vaak komt. De oudere kan wekkers zetten of afspreken met een wandel- of oefenmaatje. Ook kan sommige technologie reminders geven, zoals een ‘activity tracker’ die trillingen geeft.
  • Belangrijk. Het aanreiken van strategieën om het beweeggedrag te kunnen toepassen in het dagelijks leven.
    • In overleg met de oudere kunnen motorische leerstrategieën toegepast worden, zoals impliciete, expliciete of foutloos leren strategieën, waardoor het beweeggedrag in het dagelijks leven kan worden ingeslepen en routines kunnen ontstaan.
  • Belangrijk. Het toepassen van beloningen bij het behalen van beweeg- of oefendoelen.
    • In overleg met de oudere kunnen beloningen aangeboden worden door middel van diploma’s, competitie met een oefen- of wandelmaatje, uitdagingsbadges op een smartwatch of punten in een wandelapp, bijvoorbeeld de ‘ommetje-app’.
  • Belangrijk. Het aanbieden van een follow-up na het afsluiten van de behandeling en het aanbieden van passende informatie over beweegfaciliteiten in de buurt van de oudere.

Overweeg met onderstaande overige factoren rekening te houden in de behandeling van de kwetsbare oudere.
Deze factoren kunnen volgens de kwetsbare oudere belangrijk zijn voor het stimuleren en behouden van gezond beweeggedrag. Bij de beoordeling van deze factoren heeft de werkgroep onderscheid gemaakt tussen belangrijke en zeer belangrijke factoren, op basis van bewijskracht, relevantie en waarde voor kwetsbare ouderen.

  • Belangrijk. Het belang dat ouderen hechten aan kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut in de benadering van de oudere.
    • Bijvoorbeeld empathie, vertrouwen en positiviteit. De oudere wil gehoord en gesteund worden, begeleiding krijgen en de oefeningen op een leuke manier aangeboden krijgen, passend bij de interesse van de oudere.
    • Afhankelijk van de cognitieve capaciteit van de oudere kan gekozen worden voor Motivational Interviewing.
    • - Zie B.2 ‘Communicatie met kwetsbare ouderen’.
  • zeer belangrijk. Het regelmatig evalueren/reflecteren van de interne en externe interventie effecten voor het verhogen van de motivatie van de oudere.
    • Interne effecten betreffen bewustzijn van het eigen beweeggedrag, fysieke en mentale gevolgen zoals sterker worden, meer balans, meer energie, meer concentratie bij de oudere.
    • Externe effecten betreffen zich bewust zijn van de invloed van de omgeving en de sociale gevolgen van de interventie.
  • Belangrijk. Het toepassen van technologie in de behandeling.

Aanleiding

Voor kwetsbare ouderen is het lastig om genoeg te bewegen in het dagelijks leven. Uit een studie van Jansen (2015) bleek dat geen van de deelnemende (kwetsbare) ouderen voldoet aan de door de World Health Organisation aanbevolen dagelijkse hoeveelheid beweging (Jansen 2015), mede door functionele belemmeringen, zoals evenwichtsproblemen, pijn en vermoeidheid (RIVM 2016). Een zittende leefstijl heeft negatieve gevolgen voor hun gezondheid, kwaliteit van leven en zelfstandigheid en vergroot zo de kwetsbaarheid van de oudere (Haider 2019; Navarrete-Villanueva 2021). Het stimuleren en behouden van gezond beweeggedrag bij kwetsbare ouderen is daarom een belangrijk doel van oefen- en fysiotherapie. Om dit doel te bereiken is zelfmanagement een cruciaal onderdeel van de therapie. Onlangs is de richtlijn zelfmanagement gepubliceerd door de KNGF en VvOCM (2022). Hierin worden aanbevelingen gedaan voor methoden om zelfmanagement te bevorderen en te ondersteunen, zoals motivational interviewing en het 5A-model (KNGF/VvOCM 2022). Uit de literatuur blijkt echter dat gedragsveranderingstechnieken voor het bevorderen van zelfmanagement minder goed werken bij ouderen (French 2014), waardoor aanvullende technieken nodig zijn (Sullivan 2016). Mogelijk door minder goed cognitief en lichamelijk functioneren, maar ook door verminderde motivatie voor een betere gezondheid op de langere termijn (French 2014; McPhee 2016). Uit de knelpuntenanalyse bij oefen- en fysiotherapie bleek dat ook in de praktijk het bevorderen van zelfmanagement voor gezond beweeggedrag bij kwetsbare ouderen als knelpunt ervaren wordt. Zo worden adviezen niet altijd goed opgevolgd door de kwetsbare oudere, onder andere door de verminderde motivatie, waardoor ze lastiger in beweging te krijgen zijn en gezond beweeggedrag moeilijker volhouden. Het is daarom van belang om juist bij de kwetsbare ouderen zelf te achterhalen welke specifieke aandachtspunten zij belangrijk vinden om hun zelfmanagementvaardigheden voor gezond beweeggedrag te verbeteren.

Uitgangsvraag

Hoe kan gezond beweeggedrag gestimuleerd worden en behouden blijven bij kwetsbare ouderen?

Conclusies op basis van de literatuur

De aandachtspunten die volgens de kwetsbare oudere belangrijk zijn bij het verbeteren van zijn zelfmanagement- vaardigheden voor gezond beweeggedrag zijn ingedeeld op de hoofdthema’s: Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen op basis van het COM-B-model (Michie 2014), Interventie-eigenschapen op basis van de BCT-taxonomie (Michie 2013) en Overige aandachtspunten. Vooraf heeft de werkgroep besloten dat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen cruciale en belangrijke uitkomstmaten, omdat alle aandachtspunten als even belangrijk worden gezien. Op basis van de resultaten en de GRADE CERQual-analyse kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen
  • Capability (Capaciteit/vaardigheid), betreffende de psychologische en fysieke capaciteit van de kwetsbare oudere, heeft naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk invloed op het beweeggedrag.
  • Motivation (Motivatie), betreffende de reflectieve en automatische motivatie van de kwetsbare oudere, heeft naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk invloed op het beweeggedrag.
  • Opportunity (Mogelijkheden), betreffende de fysieke en sociale omgeving/mogelijkheden, heeft naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk invloed op het beweeggedrag.
Interventie-eigenschappen
  • Goals and planning (Doelen en plannen), bestaande uit goal setting, action planning en review behaviour goal(s), hebben naar de mening van de kwetsbare oudere een positief effect op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Feedback and monitoring (Feedback en monitoren), bestaande uit feedback on behaviour, self-monitoring of behaviour en feedback on outcome(s) of behaviour (zowel op het beweeggedrag als op oefeningen en veiligheid), hebben naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk een positief effect op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Social support (Sociale steun), in de vorm van een groep of één andere oudere/één ander sportmaatje, heeft naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk een positief effect op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is zeer onzeker of Shaping knowledge (Vorming van kennis), inclusief de manier waarop instructies gegeven worden bij de oefeningen, naar de mening van de kwetsbare oudere invloed heeft op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Natural consequences (Natuurlijke gevolgen) naar de mening van de kwetsbare oudere invloed heeft op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Comparison of behaviour (Vergelijken van gedrag) naar de mening van de kwetsbare oudere invloed heeft op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Associations (Associaties) onderdeel promps/cues (reminders thuis), naar de mening van de kwetsbare oudere invloed hebben op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Repetition and substitution (Herhaling en vervanging), bestaande uit behaviour substitution (oefeningen als alternatief voor dagelijkse fysieke activiteiten), habit formation (een routine genereren), generalisation of target behaviour (toepassen van oefeningen in het dagelijks leven) en graded tasks (begeleiding bij opbouw beweegactiviteiten), hebben naar de mening van de kwetsbare oudere waarschijnlijk een positief effect op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Reward and threat (Beloning en bedreiging), waarbij het gaat om sociale rewards zoals smileys of sterren, naar de mening van de kwetsbare oudere invloed hebben op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of het ontbreken van Nazorg (6-12 maanden na de interventie) naar de mening van de kwetsbare oudere invloed heeft op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
Andere aandachtspunten
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut naar de mening van de kwetsbare oudere invloed hebben op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Interventie-effecten, bestaande uit interne en externe gevolgen van de beweeginterventie, hebben naar de mening van de kwetsbare oudere een positief effect op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.
  • Het wetenschappelijk bewijs is onzeker of Technologie gerelateerde factoren naar de mening van de kwetsbare oudere invloed hebben op het meer gaan bewegen door de kwetsbare oudere.

Rationale van de aanbeveling

Er zijn, op basis van de aandachtspunten die door kwetsbare ouderen zijn aangegeven, drie conditionele aanbevelingen geformuleerd als antwoord op de uitgangsvraag: Hoe kan gezond beweeggedrag gestimuleerd worden en behouden blijven bij kwetsbare ouderen? Deze aandachtspunten zijn naar de mening van de werkgroep en de kwetsbare ouderen belangrijk, maar de effectiviteit van de aandachtspunten in de behandeling is niet onderzocht in de literatuur, waardoor er geen sterke aanbevelingen geformuleerd zijn.
Het belang van de verschillende factoren is beoordeeld aan de hand van de acht criteria van het EtD-proces, waaronder bewijskracht, relevantie en waarde voor de patiënt.

  • Overweeg met de volgende contextuele factoren rekening te houden in de behandeling van een kwetsbare oudere, want deze factoren kunnen volgens de kwetsbare oudere belangrijk zijn voor het stimuleren en behouden van gezond beweeggedrag:
    • Het besteden van aandacht aan de individuele eigenschappen t.a.v. bewegen (Capaciteit, Motivatie en Mogelijkheden) heeft een redelijke kwaliteit van bewijs, is als zeer relevant beoordeeld en patiënten hechten er een grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als zeer belangrijk te beoordelen.
  • Overweeg met de volgende interventie-eigenschappen rekening te houden in de behandeling van een kwetsbare oudere, want deze eigenschappen kunnen volgens de kwetsbare oudere belangrijk zijn voor het stimuleren en behouden van gezond beweeggedrag:
    • De interventie-eigenschap ‘Doelen en planning’ heeft een hoge kwaliteit van bewijs, is als zeer relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als zeer belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Feedback en monitoren’ heeft een redelijke kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Sociale steun’ heeft een redelijke kwaliteit van bewijs, is als zeer relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als zeer belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Vorming van kennis’ heeft een zeer lage kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er een redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Natuurlijke gevolgen’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Vergelijking van gedrag’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als enigszins relevant beoordeeld en patiënten hechten er een redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Associaties’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er een redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Herhaling en vervanging’ heeft een redelijke kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Beloning en bedreiging’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als enigszins relevant beoordeeld en patiënten hechten er redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • De interventie-eigenschap ‘Nazorg’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
  • Overweeg met de volgende overige factoren rekening te houden in de behandeling van een kwetsbare oudere, want deze factoren kunnen volgens de kwetsbare oudere belangrijk zijn voor het stimuleren en behouden van gezond beweeggedrag:
    • Het aandachtspunt ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.
    • Het aandachtspunt ‘Interventie effecten’ heeft een hoge kwaliteit van bewijs, is als relevant beoordeeld en patiënten hechten er grote waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als zeer belangrijk te beoordelen.
    • Het aandachtspunt ‘Technologie gerelateerde factoren’ heeft een lage kwaliteit van bewijs, is als enigszins relevant beoordeeld en patiënten hechten er een redelijke waarde aan. Om deze redenen is ervoor gekozen om deze factor als belangrijk te beoordelen.

Literatuur: zoeken en selecteren

Onderzoeksvraag

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse van kwalitatief onderzoek verricht naar de volgende onderzoeksvraag (PICO): “Wat zijn volgens kwetsbare ouderen specifieke aandachtspunten bij het verbeteren van hun zelfmanagementvaardigheden voor gezond beweeggedrag?”

Relevante uitkomstmaten

Met de werkgroep zijn de uitkomstmaten vastgesteld: aandachtspunten, succesfactoren, barrières, ervaringen, voorkeuren, bevorderende factoren en belemmerende factoren voor zelfmanagementinterventies voor verbeteren van het beweeggedrag. Deze uitkomstmaten zijn onderzocht door middel van kwalitatief onderzoek, namelijk semigestructureerde interviews, focusgroepen en discussiegroepen met kwetsbare ouderen, maar ook met de zorgverleners en/of naasten van deze populatie.

Zoekactie

Om de uitgangsvraag te beantwoorden werd een kwalitatieve systematische review van de literatuur uitgevoerd.
Op 6 november 2022 is door een informatiespecialist (H.W.J. Deurenberg, zzp’er) een systematische zoekactie uitgevoerd in PubMed, Medline en Psychinfo (zie bijlage C.5.1 voor de zoekverantwoording). Op 10 november en op 18 november 2022 zijn aanvullende zoekacties uitgevoerd met aanvullende zoektermen. De systematische zoekacties leverden 334 unieke treffers op. Na screening van de titel en het abstract op de inclusiecriteria (zie onderstaande tabel) zijn 251 artikelen geëxcludeerd. Van 83 artikelen is het volledige artikel gescreend; uiteindelijk leverde de zoekactie 12 studies op (Arkkukangas 2020; Arkkukangas 2017; Blackburn 2021; Burton 2022; Ehn 2018; Greenwood-Hickman 2016; Happe 2021; Kononova 2019; Mikkelsen 2019; Pettersson 2019; Stehr 2021; Ziebart 2018). Zie bijlage C.5.2 voor het stroomdiagram van het inclusieproces. De artikelen die op basis van de volledige tekst zijn geëxcludeerd en de reden van exclusie zijn weergegeven in bijlage C.5.3.

Karakteristieken van geïncludeerde studies

De kenmerken van de geïncludeerde studies zijn weergegeven in bijlage C.5.4. De 12 ingesloten studies includeerden in totaal 595 kwetsbare ouderen, 2 familieleden, 2 diëtisten en 1 fysiotherapeut. De gemiddelde leeftijd van de patiënten varieerde tussen 60 tot 99 jaar en het percentage vrouwen varieerde van 48 - 77%. De patiënten ontvingen verschillende interventies, maar allemaal met zelfmanagement bevorderende elementen ten behoeve van het verbeteren van het beweeggedrag. De interventies varieerden van het dragen van een activiteitenmonitor tot een thuisoefenprogramma. Sommige patiënten ontvingen geen interventie, maar kwamen hier wel voor in aanmerking doordat ze een te laag activiteitenniveau hadden, waardoor ze binnen de populatie van de richtlijn vallen.

Individuele studiekwaliteit (RoB)

De opzet en uitvoering van de individuele studies (risk of bias, RoB) zijn door MSK gescoord met behulp van de CASP Qualitative Checklist (Critical Appraisal Skills Programme 2018). Het oordeel op de verschillende items is besproken met de inhoudsdeskundige, waarna consensus is bereikt. Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is weergegeven in bijlage C.5.5 Risk-of-biastabel.

Data-extractie

Twee onafhankelijke onderzoekers hebben de data-extractie verricht. Hiervoor is gebruikgemaakt van de extractietabel voor kwalitatief onderzoek van de Cochrane Epoc (Noyes 2007; Noyes 2011). Als eerste zijn de contextuele details geëxtraheerd; het doel, de populatie, de methode, de setting en de uitkomstmaten. Ook is de beschrijving van de beweeginterventie geëxtraheerd. Deze gegevens staan in bijlage C.5.4. Vervolgens zijn alle factoren geëxtraheerd. Hierbij is ervoor gekozen om de ‘author interpretations’ uit de resultaten en conclusies van de studies te extraheren, en geen individuele quotes, meningen of ervaringen van de kwetsbare ouderen.

Data-analyse

Er is gebruikgemaakt van Atlas.ti Web (Versie 5.1.2-2023-05-30) om de geëxtraheerde factoren te analyseren. Op basis van alle factoren zijn er op inductieve wijze labels geformuleerd door de twee onafhankelijke onderzoekers. Vervolgens is er consensus bereikt. Om de labels te kunnen plaatsen binnen bestaande theoretische frameworks, is er vervolgens in overleg met de werkgroep een indeling gemaakt van de labels binnen het COM-B-model (Capability, Opportunity, Motivation, Behaviour) en de taxonomie van gedragsverandering van Michie et al (Michie 2013; Michie 2014). Dit model en deze taxonomie zijn breedgedragen frameworks binnen het veld van gedragsverandering en zelfmanagement. De labels zijn hierbij gegroepeerd in thema’s. Deze indeling staat in bijlage C.5.7. Vervolgens zijn de resultaten samengevat in tabel C.5.1 onder ‘Resultaten en vertrouwen in bewijs’.

Resultaten en vertrouwen in bewijs

De ‘confidence in the evidence’ (vertrouwen in bewijs) is beoordeeld met behulp van de GRADE CERQual-methodiek. Dit is de GRADE-tool om de kwaliteit van kwalitatieve studies te beoordelen, door per subthema op vier criteria te beoordelen: methodologische kwaliteit, coherentie, adequaatheid en relevantie. De eindbeoordeling geeft weer hoeveel vertrouwen er is in de mening van de kwetsbare oudere, dat de subthema’s invloed hebben op het behoud of de bevordering van gezond beweeggedrag van de kwetsbare oudere. Deze eindbeoordeling is per thema opgenomen in tabel C.5.1. De onderbouwing van de beoordeling staat beschreven in bijlage C.5.6.

Van bewijs naar aanbeveling

Het onderdeel van bewijs naar aanbeveling bevat een achttal criteria, die hieronder worden opgesomd.

Criteria

Relevantie van de thema’s (gewenste en ongewenste effecten)

In verband met de huidige kwalitatieve onderzoeksopzet, worden gewenste en ongewenste effecten van de interventie geïnterpreteerd als factoren/aandachtspunten/thema’s die naar de mening van de patiënt/therapeut een positieve of negatieve invloed hebben op het beweeggedrag. De werkgroep beoordeelt hierbij op basis van de inhoudelijke punten uit het literatuuronderzoek hoe relevant het thema is voor het beweeggedrag van de oudere.

Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen

  • De werkgroep beoordeelt dat de subthema’s die horen bij het hoofdthema individuele eigenschappen t.a.v. bewegen (Capaciteit/vaardigheden, Motivatie en Mogelijkheden) zeer relevant zijn voor het beweeggedrag van de kwetsbare oudere.

Interventie-eigenschappen

  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Doelen en plannen’ zeer relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Feedback en monitoren’ relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Sociale steun’ zeer relevant is als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Vorming van kennis’ relevant is als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Natuurlijke gevolgen’ relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Vergelijken van gedrag’ enigszins relevant is als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Associaties’ relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Herhaling en vervanging’ relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Beloning en bedreiging’ enigszins relevant zijn als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Nazorg’ relevant is als interventie-eigenschap voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.

Overige aandachtspunten

  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ relevant zijn als aandachtspunt voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Interventie effecten’ (bijv. bewustwording van het beweeggedrag als interventie-effect) relevant zijn als aandachtspunt voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
  • De werkgroep beoordeelt dat ‘Technologie gerelateerde factoren’ enigszins relevant zijn als aandachtspunt voor het stimuleren van het beweeggedrag bij kwetsbare ouderen.
Vertrouwen in het bewijs (kwaliteit van bewijs)

Het vertrouwen in het bewijs is beoordeeld met de GRADE CERQual-analyse:

  • Voor de thema’s ‘Doelen en plannen’ en ‘Interventie-effecten’ is er veel vertrouwen in het bewijs.
  • Voor de thema’s ‘Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen’ (Capaciteit, Motivatie en Mogelijkheden), ‘Feedback en monitoren’, ‘Sociale steun’ en ‘Herhaling en vervanging’ is er redelijk vertrouwen in het bewijs.
  • Voor de thema’s ‘Natuurlijke gevolgen’, ‘Vergelijken van gedrag’, ‘Associaties’, ‘Nazorg’, ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ en ‘Technologie gerelateerde factoren’ is er weinig vertrouwen in het bewijs
  • Voor het thema ‘Vorming van kennis’ is het vertrouwen in het bewijs zeer laag.
Waarden en voorkeuren van patiënten

De werkgroep beoordeelt de waarden en voorkeuren van patiënten naar hun inzichten in de dagelijkse Nederlandse praktijk. Dus in hoeverre gelden de waarden en voorkeuren die aangedragen zijn door patiënten vanuit het internationale onderzoek, ook voor de patiënten in de Nederlandse praktijk?

Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen

  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan het besteden van aandacht aan de individuele eigenschappen t.a.v. bewegen (Capaciteit, Motivatie en Mogelijkheden) en dat daar bij het onderdeel Capaciteit veel variatie in zit tussen patiënten en bij Motivatie en Mogelijkheden matige variatie.

Interventie-eigenschappen

  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Doelen en plannen’ en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten aan ‘Doelen en plannen’ hechten, afhankelijk is van de cognitieve capaciteit van de patiënt.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Feedback en monitoren’ en dat daar veel variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Feedback en monitoren’, afhankelijk is van de betrokkenheid en interesse van de patiënt in het eigen behandeltraject.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Sociale steun’ en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Vorming van kennis’ en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Natuurlijke gevolgen’ en dat daar veel variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Natuurlijk gevolgen’, afhankelijk is van de interesse van de patiënt in de gevolgen.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Vergelijken van gedrag’ en dat daar weinig variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Associaties’ en dat daar veel variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Associaties’, afhankelijk is van de cognitieve capaciteit van de patiënt en dat cognitief minder scherpe patiënten meer waarde hechten aan deze interventie-eigenschap.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Herhaling en vervanging’ en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Beloning en bedreiging’ en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan de interventie-eigenschap ‘Nazorg’ en dat daar veel variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Nazorg’, afhankelijk is van de fase van de aandoening waarin patiënten zich bevinden en dat patiënten in de acute fase meer waarde hechten aan deze interventie-eigenschap dan patiënten in de chronische fase.

Overige aandachtspunten

  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan het aandachtspunt ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ en dat daar weinig variatie in zit tussen patiënten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten grote waarde hechten aan het aandachtspunt ‘Interventie effecten’ (bijv. bewustwording van het beweeggedrag als interventie-effect) en dat daar matige variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Interventie-effecten’, afhankelijk is van de cognitieve status van de patiënt, omdat de patiënt inzicht moet kunnen hebben in de invloed van deze effecten, wil hij hier waarde aan kunnen hechten.
  • De werkgroep beoordeelt dat de patiënten redelijke waarde hechten aan het aandachtspunt ‘Technologie gerelateerde factoren’ en dat daar veel variatie in zit tussen patiënten. De werkgroep verwacht dat de waarde die patiënten hechten aan ‘Technologie gerelateerde factoren’ afhankelijk is van de technologische vaardigheden en interesse van de patiënt.
Balans gewenste en ongewenste effecten

Uit het literatuuronderzoek bleek dat er voor enkele factoren mogelijk ongewenste effecten zijn als deze ingezet worden in de behandeling:

  • Beloning en bedreiging: mogelijk ongewenste effecten zijn dat smileys en sterren kinderachtig gevonden kunnen worden door de patiënt en daardoor niet motiverend zijn voor het bevorderen van gezond beweeggedrag. Toch verwacht de werkgroep dat de gewenste effecten de ongewenste effecten waarschijnlijk overtreffen, afhankelijk van de opzet van de feedback en beloningen en of deze aansluiten bij de patiënt. Bovendien kunnen de beloningen samen met de patiënt bepaald worden, waardoor ze aansluiten bij de patiënt.
  • Technologie gerelateerde factoren: ongewenste effecten zijn dat ouderen zich gecontroleerd zouden kunnen voelen, het gebruik van techniek stress geeft, er door sommige ouderen geen vertrouwen in de techniek is en er angst is om de techniek kapot te maken. Bovendien kan het niet werken van technologie voor frustratie zorgen. Technologie met een goed gebruikersgemak kan echter wel een positieve factor zijn bij het meer gaan bewegen, mede door de interesse van sommige ouderen om met behulp van techniek de voortgang te kunnen monitoren.
  • De werkgroep is tot het oordeel gekomen dat de gewenste effecten waarschijnlijk de ongewenste effecten overtreffen. Dit is afhankelijk van de patiënt bij wie de technologie aangeboden wordt in de behandeling. Zo verwacht de werkgroep dat bij patiënten met een taalbarrière, bij patiënten met onvoldoende begrip van of met angst voor technologie en bij patiënten met cognitieve problemen de ongewenste effecten waarschijnlijk de gewenste effecten overtreffen.
Economische overwegingen en kosteneffectiviteit

De werkgroep heeft per hoofdthema van de interventie een inschatting gemaakt van de grootte van de benodigde middelen.

  • De werkgroep beoordeelt de benodigde middelen voor het uitvragen en bespreken van de individuele eigenschappen t.a.v. bewegen (Capaciteit, Motivatie en Mogelijkheden) als besparingen. Het uitvragen en in kaart brengen van de eigenschappen kosten tijd, maar daardoor kan de behandeling specifieker toegepast worden.
  • De werkgroep beoordeelt de benodigde middelen voor het inzetten van de verschillende interventie-eigenschappen als besparingen, indien deze eigenschappen effectief worden toegepast. Als ze niet effectief worden toegepast, zijn de benodigde middelen verwaarloosbaar.
  • De werkgroep beoordeelt de benodigde middelen voor het inzetten van technologie (bijv. activiteitenmeters, apps, online programma’s) door de oudere als groot of matig, afhankelijk van de kosten van de apps of activiteitenmeters die ingezet worden.

Op basis van het huidige literatuuronderzoek kan geen uitspraak worden gedaan of de beweeginterventie als geheel of uitgesplitst in verschillende interventie-eigenschappen kosteneffectief is.

Gelijkheid

De werkgroep heeft per hoofdthema ingeschat wat voor invloed de toepassing ervan in de interventie zal hebben op de gezondheidsgelijkheid.

  • De werkgroep verwacht dat het uitvragen en bespreken van de individuele eigenschappen t.a.v. bewegen zullen leiden tot een mogelijke toename van gezondheidsgelijkheid.
  • De werkgroep verwacht dat het inzetten van de verschillende interventie-eigenschappen zal leiden tot een mogelijke toename van gezondheidsgelijkheid.
  • De werkgroep verwacht dat het inzetten van technologie (bijv. activiteitenmeters, apps, online programma’s) door de oudere zal leiden tot een mogelijke afname van gezondheidsgelijkheid, door het verschil in begrip van technologie tussen ouderen en het eventuele gebrek aan financiële middelen.
Aanvaardbaarheid
  • De werkgroep verwacht dat het uitvragen en ingaan op de individuele eigenschappen t.a.v. bewegen (Capaciteit, Motivatie en Mogelijkheden) door alle key stakeholders zal worden geaccepteerd, omdat dit grotendeels al toegepast wordt in de praktijk.
  • De werkgroep verwacht dat het toepassen van de verschillende interventie-eigenschappen door alle key stakeholders zal worden geaccepteerd, omdat deze eigenschappen al bekend zijn in de praktijk en in meer of mindere mate al worden toegepast.
  • De werkgroep verwacht dat het toepassen van technologie bij beweeginterventies waarschijnlijk door de meerderheid van de key stakeholders zal worden geaccepteerd, omdat er nog aandachtspunten zijn voor de implementatie, zoals de toepassing in de behandeling zelf, hoe het werkt met de vergoedingen en hoe de meetgegevens veilig kunnen worden opgeslagen en verwerkt.

De werkgroep acht de thema’s ‘Interventie-effecten’ en ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ niet toepasbaar om te beoordelen ten aanzien van aanvaardbaarheid.

Haalbaarheid
  • De werkgroep beoordeelt het uitvragen en ingaan op ‘Individuele eigenschappen t.a.v. bewegen’, als realistisch. De kosten zijn laag en het aandacht geven aan deze eigenschappen wordt grotendeels al toegepast in de praktijk, waardoor de aanvaardbaarheid ook goed is.
  • De werkgroep beoordeelt het toepassen van de ‘Interventie-eigenschappen’ als realistisch. De kosten zijn laag, de factoren zijn goed toe te passen in de thuissituatie en worden in meer of mindere mate al toegepast in de praktijk, waardoor het breed geaccepteerd zal worden.
  • De werkgroep beoordeelt het rekening houden met de gewenste ‘Kwaliteiten en eigenschappen van de therapeut’ als realistisch, omdat fysio- en oefentherapeuten dit op de opleiding leren, en dus de vaardigheden hebben om het toe te passen.
  • De werkgroep beoordeelt het toepassen van technologie binnen de oefen-/fysiotherapeutische interventie als waarschijnlijk wel realistisch. Therapeuten dienen rekening te houden met de cognitieve capaciteit en interesses van de patiënt voordat de technologie wordt aangeboden. De kosten van technologie zijn matig tot groot en er zijn veel factoren om rekening mee te houden, zoals vergoedingen en het beveiligen van meetgegevens. Tegelijkertijd zijn er opties die specifiek voor (kwetsbare) ouderen ontwikkeld zijn en worden.
Additionele literatuur

Veel van de uitkomsten van het literatuuronderzoek komen overeen met het verslag Knelpuntenanalyse (voortkomend uit de focusgroepen en individuele interviews georganiseerd door de Patiëntenfederatie Nederland en Alzheimer Nederland, (Patientenfederatie Nederland 2021)), het rapport Werkzame elementen van beweeginterventies voor 55-plussers (Nijland 2018) en het e-book Bevorder de zelfredzaamheid van kwetsbare ouderen met bewegen van Kenniscentrum Sport & Bewegen (Preller 2021). De ‘individuele eigenschappen t.a.v. bewegen’ worden in alle documenten genoemd als belemmeringen voor ouderen om te bewegen. Er wordt bovendien aangegeven dat de persoonlijke benadering tijdens de interventie (op basis van de eigenschappen) van patiënten essentieel is om kwetsbare ouderen te motiveren om te bewegen (Nijland 2018; Patientenfederatie Nederland 2021; Preller 2021). Dit sluit aan op de conclusie van het rapport dat gedragsveranderingstechnieken (BCTs) waarvan onderzocht is dat ze minder effectief zijn bij kwetsbare ouderen, met een persoonlijke benadering toch stimulerend kunnen werken voor gezond beweeggedrag (Nijland 2018). Op deze manier kunnen de ‘interventie-eigenschappen’, gebaseerd op de BCTs, en ‘overige factoren’ goed ingezet worden in de behandeling van kwetsbare ouderen. In het rapport en e-book worden concrete voorbeelden aangedragen van de wijze waarop deze elementen toegepast kunnen worden in de praktijk.

Kennislacunes

Bij het beantwoorden van de zoekvraag en het daaropvolgende EtD-proces kwamen een paar kennislacunes naar voren. Zo waren er in de literatuursearch geen resultaten van aandachtspunten voor het stimuleren van gezond beweeggedrag van de kwetsbare oudere door het systeem van familie en mantelzorgers on de kwetsbare oudere heen. De resultaten waren met name opgehaald bij kwetsbare ouderen en hadden betrekking op kwetsbare ouderen of de therapeut. Daarnaast zeggen de resultaten niets over de effectiviteit van het toepassen van de aandachtspunten die de kwetsbare oudere belangrijk vindt in de interventie op het bevorderen en behouden van gezond beweeggedrag. Daarom is dat de tweede kennislacune.

    • Arkkukangas M, Cederbom S, Tonkonogi M, Umb Carlsson O. Older adults' experiences with mHealth for fall prevention exercise: usability and promotion of behavior change strategies. Physiotherapy Theory & Practice. 2020;37(12):1346-52.
    • Arkkukangas M, Sundler AJ, Soderlund A, Eriksson S, Johansson AC. Older persons' experiences of a home-based exercise program with behavioral change support. Physiotherapy Theory & Practice. 2017;33(12):905-13.
    • Blackburn NE, Skjodt M, Tully MA, Mc Mullan I, Gine-Garriga M, Caserotti P, Blancafort S, Santiago M, Rodriguez-Garrido S, Weinmayr G, John-Kohler U, Wirth K, Jerez-Roig J, Dallmeier D, Wilson JJ, Deidda M, McIntosh E, Coll-Planas L, On Behalf Of The Sitless G. Older Adults' Experiences of a Physical Activity and Sedentary Behaviour Intervention: A Nested Qualitative Study in the SITLESS Multi- Country Randomised Clinical Trial. International Journal of Environmental Research & Public Health [Electronic Resource]. 2021;18(9):29.
    • Burton E, Horgan NF, Cummins V, Warters A, Swan L, O'Sullivan M, Skelton DA, Townley B, Doyle F, Jabakhanji SB, Sorensen J, Rooney D, Murphy L, Galvin R. A Qualitative Study of Older Adults' Experiences of Embedding Physical Activity Within Their Home Care Services in Ireland. Journal of multidisciplinary healthcare. 2022;15:1163-73.
    • Critical Appraisal Skills Programme. CASP Qualitative Checklist [online]. 2018. Beschikbaar via: https://casp-uk.net/images/checklist/ documents/CASP-Qualitative-Studies-Checklist/CASP-Qualitative-Checklist-2018_fillable_form.pdf.
    • Ehn M, Eriksson LC, Akerberg N, Johansson AC. Activity Monitors as Support for Older Persons' Physical Activity in Daily Life: Qualitative Study of the Users' Experiences. JMIR MHealth and UHealth. 2018;6(2):e34.
    • Everaers MC. Feasibility of the Dutch Blended Physiotherapy Checklist Utrecht: Utrecht University; 2019.
    • French DP, Olander EK, Chisholm A, Mc Sharry J. Which behaviour change techniques are most effective at increasing older adults' self-efficacy and physical activity behaviour? A systematic review. Ann Behav Med. 2014;48(2):225-34.
    • Greenwood-Hickman MA, Renz A, Rosenberg DE. Motivators and barriers to reducing sedentary behavior among overweight and obese older adults. The Gerontologist. 2016;56(4):660-8.
    • Haider S, Grabovac I, Dorner TE. Effects of physical activity interventions in frail and prefrail community-dwelling people on frailty status, muscle strength, physical performance and muscle mass-a narrative review. Wien Klin Wochenschr. 2019;131(11-12):244-54.
    • Happe L, Hein A, Diekmann R. What do geriatric rehabilitation patients and experts consider relevant? Requirements for a digitalised e-coach for sustainable improvement of nutrition and physical activity in older adults - a qualitative focus group study. BMC Geriatrics. 2021;21(1):712.
    • Jansen FM, Prins RG, Etman A, van der Ploeg HP, de Vries SI, van Lenthe FJ, Pierik FH. Physical activity in non-frail and frail older adults. PLoS One. 2015;10(4):e0123168.
    • KNGF/VvOCM. KNGF-richtlijn Zelfmanagement. Amersfoort/Utrecht: KNGF/VvOCM; 2022. Beschikbaar via: https://www.kngf.nl/binaries/content/assets/kennisplatform/onbeveiligd/richtlijnen/zelfmanagement/kngf-richtlijn_zelfmanagement_praktijkrichtlijn_2022.pdf.
    • Kononova A, Li L, Kamp K, Bowen M, Rikard RV, Cotten S, Peng W. The Use of Wearable Activity Trackers Among Older Adults: Focus Group Study of Tracker Perceptions, Motivators, and Barriers in the Maintenance Stage of Behavior Change. JMIR MHealth and UHealth. 2019;7(4):e9832.
    • McPhee JS, French DP, Jackson D, Nazroo J, Pendleton N, Degens H. Physical activity in older age: perspectives for healthy ageing and frailty. Biogerontology. 2016;17(3):567-80.
    • Michie S, Richardson M, Johnston M, Abraham C, Francis J, Hardeman W, Eccles MP, Cane J, Wood CE. The behavior change technique taxonomy (v1) of 93 hierarchically clustered techniques: building an international consensus for the reporting of behavior change interventions. Ann Behav Med. 2013;46(1):81-95.
    • Michie SA, L.; West, R. . The behaviour Change Wheel: A Guide to Designing Interventions. London: Silverback; 2014.
    • Mikkelsen MK, Nielsen DL, Vinther A, Lund CM, Jarden M. Attitudes towards physical activity and exercise in older patients with advanced cancer during oncological treatment - A qualitative interview study. European Journal of Oncology Nursing. 2019;41:16-23.
    • Navarrete-Villanueva D, Gómez-Cabello A, Marín-Puyalto J, Moreno LA, Vicente-Rodríguez G, Casajús JA. Frailty and Physical Fitness in Elderly People: A Systematic Review and Meta-analysis. Sports Med. 2021;51(1):143-60.
    • Nijland SP, L.; Kalkman, I.; Willemsen, N. Werkzame elementen van beweeginterventies voor 55-plussers. Ede: Kenniscentrum Sport; 2018.
    • Noyes J, Popay J. Directly observed therapy and tuberculosis: how can a systematic review of qualitative research contribute to improving services? A qualitative meta-synthesis. J Adv Nurs. 2007;57(3):227-43.
    • Noyes JL, S. . Extracting qualitative evidence. 2011. In: Supplementary Guidance for Inclusion of Qualitative Research in Cochrane Systematic Reviews of Interventions [Internet]. Cochrane Collaboration Qualitative Methods Group. Beschikbaar via: http://cqrmg.cochrane.org/supplemental-handbook-guidance.
    • Patientenfederatie Nederland, Alzheimer Nederland. Verslag knelpuntanalyse onder ouderen met een kwetsbare gezondheid en mensen met dementie in de paramedische zorg. 2021.
    • Pettersson B, Wiklund M, Janols R, Lindgren H, Lundin-Olsson L, Skelton DA, Sandlund M. 'Managing pieces of a personal puzzle' - Older people's experiences of self-management falls prevention exercise guided by a digital program or a booklet. BMC Geriatrics. 2019;19(1):43.
    • Preller LD, E.; Leppers, A. Bevorder de zelfredzaamheid van kwetsbare ouderen met bewegen - Inzetten op bewegen vanuit de huisartsenpraktijk. Ede: Kenniscentrum Sport & Bewegen; 2021.
    • RIVM. Ouderen van nu en straks: zijn er verschillen in kwetsbaarheid? 2016.
    • Stehr P, Luetke Lanfer H, Rossmann C. Beliefs and motivation regarding physical activity among older adults in Germany: results of a qualitative study. International Journal of Qualitative Studies on Health and Well-being. 2021;16(1):1932025.
    • Sullivan AN, Lachman ME. Behavior Change with Fitness Technology in Sedentary Adults: A Review of the Evidence for Increasing Physical Activity. Front Public Health. 2016;4:289.
    • Ziebart C, McArthur C, Lee L, Papaioannou A, Laprade J, Cheung AM, Jain R, Giangregorio L. "Left to my own devices, I don't know": using theory and patient-reported barriers to move from physical activity recommendations to practice. Osteoporosis International. 2018;29(5):1081-91.