C.3.2 Spierkrachttraining

Bied bij voorkeur spierkrachttraining aan indien er sprake is van beperkte fysieke capaciteit en:

  • spierkracht verminderd is en ten doel gesteld is deze te verbeteren en/of;
  • er sprake is van (herstel na) een longaanval en/of;
  • duur-/intervaltraining nagenoeg onmogelijk is vanwege bijvoorbeeld een te lage spierfunctie en/of ernstige kortademigheid. Zie C.3.1 ‘Duur-/intervaltraining’.

Indien spierkrachttraining aangeboden wordt, maak dan als volgt gebruik van de FITT-factoren (frequentie, intensiteit, type en tijdsduur):

Overweeg spierkrachttraining te vervangen door neuromusculaire elektrostimulatie (NMES) indien actief oefenen omwille van uitgesproken kortademigheid helemaal niet mogelijk is. Zie C.3.5 ‘Neuromusculaire elektrostimulatie’.

Maak bij voorkeur geen gebruik van een trilplaat bij het geven van spierkrachttraining. Indien er sprake is van balansproblemen kan het gebruik van een trilplaat overwogen worden.

Uitgangsvraag

  1. Wat is de waarde van spierkrachttraining bij patiënten met COPD?
  2. Op welke wijze (FITT) dient spierkracht training toegepast te worden bij patiënten met COPD?
  3. Wat is de toegevoegde waarde van een trilplaat tijdens het toepassen van spierkrachttraining?

Aanleiding

Er zijn verschillende vormen van fysieke training die kunnen worden ingezet om de fysieke capaciteit te vergroten. Hierbij bestaat de keuze onder meer uit duurtraining, intervaltraining en spierkrachttraining. Echter, op basis van de limiterende factoren van de fysieke capaciteit in combinatie met de doelen en voorkeuren van de patiënt, dient de therapeut een weloverwogen selectie te maken aangaande de meest optimale trainingsvorm(en). Waar mogelijk worden bij patiënten met COPD de algemene trainingsadviezen van het ‘American College of Sports Medicine’ voor gezonde ouderen toegepast (ACSM 1998, 2009).
Hier worden aanbevelingen gedaan over de toepassing van spierkrachttraining. Daarnaast wordt antwoord gegeven op de vraag op welke wijze spierkrachttraining vormgegeven wordt en of het gebruik van een trilplaat van toegevoegde waarde is.

 

1    Spierkrachttraining en duur-/intervaltraining versus enkel duur-/intervaltraining

 

Literatuur

Uit het systematisch literatuuronderzoek zijn geen significante effecten gevonden op fysieke capaciteit, kwaliteit van leven en dyspneu, wanneer spierkrachttraining als additionele therapie naast duur-/intervaltraining vergeleken wordt met enkel duur-/intervaltraining. De bewijskracht is zeer laag. Er wordt echter wel een matig effect gevonden op spierkracht in het voordeel van de spierkracht en duur-/intervalgroep. De bewijskracht hiervan is laag.

 

Overwegingen

Verzwakking van de spiergroepen van de onderste extremiteit kunnen mede bijdragen tot het vroegtijdig stoppen van fysieke inspanning bij patiënten met COPD (Gosselink 1996; Man 2003; Singer 2011). Dit kan tijdens een maximale fietstest onder meer tot uiting komen door symptoomscores van ≥ 7 punten op een Borgschaal 0-10. Daarnaast zullen deze patiënten een verlaagde functie van de m. quadriceps hebben op specifieke spierkrachttests (Robles 2011; Seymour 2010). Spierkrachttraining van grotere spiergroepen van de onderste extremiteit is een effectieve trainingsmethodiek om de spiermassa en -kracht te laten toenemen, wat bijdraagt aan een grotere fysieke capaciteit (Li 2019). De spierkrachttraining vindt veelal plaats met behulp van trainingsapparaten waarmee de therapeut na het bepalen van het 1RM, de trainingsintensiteit adequaat kan instellen. Het grote voordeel van spierkrachttraining is de relatief lage belasting op het beperkte respiratoire systeem, waardoor patiënten met COPD veel minder klachten van kortademigheid ervaren in vergelijking met duurtraining (Probst 2006; Sillen 2008). De belasting op het gestoorde respiratoire systeem kan verder worden verminderd door de hoeveelheid actieve spiermassa tijdens de fysieke training te reduceren met behulp van eenbenig trainen. In vergelijking met tweebenig trainen, leidt eenbenig trainen tot een lagere ventilatie en een grotere verbetering in de fysieke capaciteit bij patiënten met COPD. Uiteraard verdubbelt de trainingsduur. Op basis van de literatuur en overwegingen wordt spierkrachttraining conditioneel aanbevolen bij patiënten met COPD en een beperkte fysieke capaciteit (profiel 4, 5 en 6) indien duur-/intervaltraining nagenoeg onmogelijk wordt vanwege bijvoorbeeld een te geringe spierfunctie en/of ernstige kortademigheid of in combinatie met duur-/interval training als de grotere spiergroepen van de onderste extremiteit verzwakt zijn (Spruit 2013).

 

2    Op welke wijze (FITT) dient spierkracht training toegepast te worden bij patiënten met COPD?

Waar mogelijk worden bij patiënten met COPD de algemene trainingsadviezen van het American College of Sports Medicine voor gezonde ouderen toegepast (ACSM 1998; ACSM 2009).

De trainingsintensiteit en/of -duur van de spierkrachttraining wordt veelal lineair opgebouwd op geleide van de maximale spierkracht (60-80% van het 1RM). De niet-lineaire geperiodiseerde inspanningstraining lijkt zelfs nog grotere effecten te geven op de fysieke capaciteit in vergelijking met conventionele, lineair opgebouwde trainingsvormen (Klijn 2013). Het gebruik van apparatuur heeft als voordeel dat de intensiteit goed bepaald kan worden. Functionele spierkrachtoefeningen kunnen echter beter toe te passen zijn in het ADL. Beide oefenvormen zijn dus geschikt.

 

3    Wat is de toegevoegde waarde van een trilplaat tijdens het toepassen van spierkrachttraining?

Trilplaattrainingen is een aanvullende interventie die laatste jaren steeds vaker wordt toegepast bij klinisch stabiele patiënten met COPD (Zhou 2018). Een trilplaat, waar de patiënt op staat tijdens het uitvoeren van krachtoefeningen, geeft mechanische prikkels ter verbetering van de neuromusculaire functie van de onderste extremiteit. Er worden trillingen aangeboden in frequenties tussen de 15 en 60 Hz en amplitudes variërend van 1 tot 10 mm.

 

Literatuur

Het gebruik van de trilplaat tijdens spierkrachttraining geeft mogelijk een kleine verbetering op functionele fysieke capaciteit en kwaliteit van leven ten opzichte van reguliere spierkrachttraining. De bewijskracht is laag. Het gebruik van de trilplaat geeft mogelijk een grote verbetering op balans ten opzichte van reguliere spierkrachttraining. De bewijskracht is zeer laag.

 

Overwegingen

De effecten van de trilplaat op fysieke capaciteit en kwaliteit van leven zijn klein en de bewijskracht is laag. Op balans zou echter een groter effect mogelijk zijn, hoewel ook hier de bewijskracht zeer laag is. Kosten van een trilplaat zijn relatief hoog en er zijn bovendien goedkopere alternatieven beschikbaar om balans te trainen. Op basis van deze overwegingen wordt een conditionele aanbeveling tegen het gebruik van de trilplaat geformuleerd, waarbij de trilplaat eventueel overwogen kan worden bij balansproblemen.

Literatuur over de waarde van spierkrachttraining als additionele trainingsvorm naast duur-/intervaltraining

Voor het beantwoorden van de uitgangsvraag over de waarde van spierkrachttraining, is een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd.

 

Uitkomstmaten

Kwaliteit van leven, kortademigheid, longaanvallen, fysieke capaciteit (inspanningsvermogen) en fysiek functioneren in ADL zijn aangemerkt als patiëntrelevante en cruciale uitkomstmaten voor de besluitvorming. Fysieke capaciteit (inspanningsvermogen) is aangemerkt als cruciale uitkomstmaat omdat krachttraining mogelijk een aanvullende waarde voor deze uitkomstmaten heeft. Perifere spierkracht en ongewenste voorvallen zijn aangemerkt als patiëntrelevante en belangrijke uitkomstmaten voor de besluitvorming.

 

Zoeken en selecteren

Zoekactie
Gezien de overlap van de uitgangsvragen is een gezamenlijke search uitgevoerd naar literatuur voor alle uitgangsvragen naar FITT-factoren van oefentherapie (zie C.3.1 ‘Duur-/intervaltraining’, C.3.2 ‘Spierkrachttraining’ en C.5.1 ‘Duur en frequentie van therapie’).Omdat het een breed onderwerp betreft, is de zoekstrategie naar FITT-factoren van oefentherapie uitgevoerd in twee stappen: eerst is een search gedaan naar SR’s, en vervolgens een search naar gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s) met als doel de relevante SR te actualiseren.

Door middel van een systematische zoekactie is op 29 mei 2018 met relevante zoektermen gezocht naar SR’s van RCT’s in onder andere ‘PubMed’, ‘EMBASE’, ‘Web of Science’, ‘Cochrane Library’, ‘CENTRAL’ en ‘EmCare’. In dezelfde databases is vervolgens op 21 februari 2019 gezocht naar RCT’s naar FITT-factoren van oefentherapie. De zoekverantwoordingen naar SR’s en RCT’s naar FITT-factoren van oefentherapie (duur-interval- én spierkrachttraining) zijn weergegeven in bijlage C.3.1.

Literatuurselectie
Studies werden geselecteerd op grond van de selectiecriteria in de volgende tabel.

De zoekstrategie naar SR’s leverde 783 referenties op. Hieruit is de SR van Iepsen (2015) geselecteerd als best passend bij de uitgangsvraag. Deze SR vormt de basis van deze literatuurstudie.

De zoekstrategie naar RCT’s leverde 1607 referenties op. Na selectie op titel, samenvatting en de volledige tekst zijn aan Iepsen 2015 vier RCT’s toegevoegd (Aquino 2016; Covey 2014; Daabis 2017; Pereira 2010).

De SR van Iepsen 2015 bevat 11 relevante RCT’s. Hier zijn vervolgens vier recente RCT’s aan toegevoegd. In totaal beslaat deze literatuurstudie 15 RCT’s met in totaal 494 deelnemers.

Beschrijving studies
De 15 geïncludeerde studies beschrijven de effecten van cardiorespiratoire training én spierkrachttraining ten opzichte van alleen cardiorespiratoire training bij mensen met COPD. In totaal zijn er 494 patiënten geïncludeerd. 13 studies vonden plaats in een eerstelijnssetting en twee studies tijdens opname in een revalidatiecentrum. In één studie (Aquino 2016) week de frequentie van oefentherapie sterk af van die in de andere 14 studies; in die studie werd 10 keer in de week getraind, tegenover twee á drie keer per week in de andere studies.

Individuele studiekwaliteit
Van alle 15 studies zijn de studieopzet en -uitvoering (‘risk of bias’, RoB) met de Cochrane RoB-tool beoordeeld met laag, hoog, of onduidelijk risico op zes oorzaken voor vertekening, namelijk ‘random sequence generation’, ‘allocation concealment’, ‘blinding’, ‘incomplete outcome data’, ‘selective outcome reporting’ en ‘other issues’). Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is weergegeven in de volgende tabel.

Risk of bias: Duur-/intervaltraining versus kracht- én duur-/intervaltraining

Resultaten en bewijskracht per uitkomstmaat

Functionele fysieke capaciteit
In negen studies is de functionele fysieke capaciteit gemeten door middel van de 6MWT (Alexander 2008; Bernard 1999; Covey 2014; Daabis 2017; Dourado 2009; Mador 2004; Nakamura 2008; Philips 2006; Wurtemberger 2001). De meta-analyse van deze 9 studies, waarin combinatietraining (n = 133) met enkel cardiorespiratoire training (n = 135) met elkaar vergeleken werden, laat geen klinisch-relevant verschil zien tussen de groepen (MD = 3,00 meter; 95%-BI = -26,86 tot 32,85). Zie de forestplot.
De bewijskracht voor de uitkomstmaat functionele (fysieke) capaciteit is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Forestplot van de effectiviteit van spierkrachttraining op de functionele fysieke capaciteit

Spierkracht
In de SR van Iepsen (2015) werden ‘leg press’ en ‘leg extension data’ van acht studies gepooled, waaraan drie recente RCT’s zijn toegevoegd (Alexander 2008; Aquino 2016; Bernard 1999; Covey 2014; Daabis 2017; Dourado 2009; Mador 2004; Ortega 2002; Panton 2003; Philips 2006; Vonbank 2012). Deze gepoolde data toonde een redelijk effect in het voordeel van de combinatietraining (n = 162) in vergelijking met enkel cardiorespiratoire training (n = 160) (SMD = 0,56; 95%-BI = 0,34 tot 0,79). Zie de forestplot.
De bewijskracht voor de uitkomstmaat spierkracht is met twee niveaus verlaagd wegens een beperkte studieopzet. De bewijskracht komt hiermee uit op laag.

Forestplot van de effectiviteit van spierkrachttraining op de spierkracht

Kwaliteit van leven
In acht studies is de kwaliteit van leven gemeten met de ‘St George’s Respiratory Questionnaire’ (SGRQ) of met de CRQ (Bernard 1999; Covey 2014; Daabis 2017; Dourado 2009; Mador 2004; Ortega 2002; Pereira 2010; Vonbank 2012). Data van deze studies zijn gepoold, waarbij er een vergelijking gemaakt is tussen combinatietraining (n = 144) en enkel cardiorespiratoire training (n = 144). Er werd geen klinisch-relevant verschil aangetoond tussen de groepen (SMD = -0,14; 95%-BI = -0,46 tot 0,17). Zie de forestplot.
De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met twee niveaus verlaagd wegens beperkingen in studieopzet en uitvoering en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Forestplot van de effectiviteit van spierkrachttraining op de kwaliteit van leven

Kortademigheid
In de RCT van Daabis (2017) is kortademigheid gemeten met de ‘modified Medical Research Council Dyspnoe vragenlijst’ (mMRC). Hierbij is geen klinisch-relevant verschil gevonden tussen combinatietraining (n = 15; 46% verbetering t.o.v. baseline) en enkel cardiorespiratoire training (n = 15; 44% verbetering t.o.v. baseline).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat kortademigheid is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Ongewenste effecten
In vier RCT’s zijn eventuele ongewenste effecten geïnventariseerd. (n = 105; Bernard 1999; Panton 2004; Philips 2006; Ries 1988). In twee van die RCT’s kwamen geen ongewenste effecten voor; in twee ervan wel: twee gevallen van rugpijn, mogelijk door de combinatietraining en één geval van heuppijn, mogelijk door cardiorespiratoire training. De bewijskracht voor de uitkomstmaat ongewenste effecten is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Longaanvallen
Geen van de studies heeft longaanvallen gerapporteerd.

Fysiek functioneren in de ADL
Geen van de studies heeft fysiek functioneren in de ADL gemeten.

 

Overwegingen

De richting en sterkte van de aanbeveling worden niet alleen bepaald door bevindingen in de
literatuur. Ook andere overwegingen spelen daarbij een rol, zoals kosten, aanvaardbaarheid en haalbaarheid.


Gewenste effecten De literatuur beschrijft een redelijk effect van spierkrachttraining op spierkracht als deze gecombineerd wordt met cardiorespiratoire training. Op fysieke capaciteit, kwaliteit van leven en kortademigheid werd geen effect van spierkrachttraining gevonden.
Ongewenste effecten Er zijn in de geïncludeerde studies enkele milde ongewenste effecten (rugpijn) van spierkrachttraining gerapporteerd.
Kwaliteit gewenste effecten De bewijskracht is, afhankelijk van de uitkomstmaat, laag tot zeer laag.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten De positieve effecten op spierkracht overtreffen waarschijnlijk het kleine risico op ongewenste effecten, zoals rugpijn.
Waarde aan gewenste effecten Spierkrachttraining van grotere spiergroepen van de onderste extremiteit als opzichzelfstaande interventie is een effectieve trainingsmethodiek om de spiermassa en -kracht te laten toenemen, wat bijdraagt aan een grotere fysieke capaciteit (Li 2019). Het grote voordeel van spierkrachttraining is de relatief lage belasting op het beperkte respiratoire systeem, waardoor patiënten met COPD bij krachttraining veel minder klachten van kortademigheid ervaren dan bij duurtraining (Probst 2006; Sillen 2008).
Variatie in waarde aan gewenste effecten Verzwakking van de spiergroepen van de onderste extremiteit kunnen mede bijdragen tot het vroegtijdig stoppen van fysieke inspanning bij patiënten met COPD (Gosselink 1996; Man 2003; Singer 2011). Dit kan tijdens een maximale fietstest onder meer tot uiting komen door symp-
toomscores van ≥ 7 punten op een Borgschaal 0-10. Daarnaast zullen deze patiënten een verlaagde functie van de musculus (m.) quadriceps hebben op specifieke spierkrachttests (Robles 2011; Seymour 2010). Met name voor laag belastbare patiënten kan spierkrachttraining dus grote waarde hebben.
Benodigde middelen (kosten) De spierkrachttraining vindt veelal plaats met behulp van trainingsapparaten die de therapeut in staat stellen om na het bepalen van het 1RM, de trainingsintensiteit adequaat in te stellen. Aan de aanschaf van deze apparaten zijn uiteraard relatief hoge kosten verbonden, maar de apparaten zijn in veel praktijken reeds aanwezig.
Variatie in benodigde middelen (kosten) Er is geen variatie in benodigde middelen.
Kosteneffectiviteit Geen studies beschikbaar.
Aanvaardbaarheid Spierkrachttraining is aanvaardbaar voor zowel de (met name laag belastbare) patiënt als de therapeut.
Haalbaarheid Spierkrachttraining wordt momenteel al veelvuldig toegepast en wordt als haalbaar beschouwd.

 

Literatuur over de toepassing van spierkrachttraining (FITT-factoren)

Voor het beantwoorden van de vraag op welke wijze spierkrachttraining uitgevoerd dient te worden (FITT) is in overleg met werkgroep en de klankbordgroep gekozen voor een niet-systematische wijze voor het vergaren en analyseren van de literatuur.

 

Literatuur over de toegevoegde waarde van een trilplaat tijdens spierkrachttraining

Bij het beantwoorden van de uitgangsvraag naar de gewenste en ongewenste effecten van het gebruik van een trilplaat bij krachtoefeningen bij patiënten met COPD ten opzichte van krachtoefeningen op de grond is de recente SR van Zhou 2018 overgenomen.

Uitkomstmaten
Kwaliteit van leven, fysieke capaciteit, balans en ongewenste effecten zijn aangemerkt als patiëntrelevante en voor de besluitvorming cruciale uitkomstmaten.

Zoeken en selecteren
De systematische review (SR) van Zhou 2018 sluit goed aan bij de uitgangsvraag en is zeer recent. Daarom is besloten deze SR over te nemen en zelf geen extra systematisch literatuuronderzoek uit te voeren.

Beschrijving studies
In de SR van Zhou 2018 zijn drie RCT’s geïncludeerd die de effectiviteit van krachtoefeningen (kniebuigingen) op de trilplaat vergelijken met de effectiviteit van dezelfde kniebuigingen op de grond (Gloeckl 2012, 2017; Spielmans 2017).
De drie studies betreffen samen 172 patiënten. Het aantal sessies varieerde tussen negen (3x/wk gedurende 3 wkn) en 13 (1x/wk gedurende 3 mnd). Hierbij werd een zijdelings alternerende plaat gebruikt op een frequentie van 24-26 Hz en een amplitude van 3 tot 6 mm. De krachtoefeningen bestonden uit kniebuigingen in sets van 4x2 min. of 3x3 min. of kniebuigingen gedurende 90 min.

Individuele studiekwaliteit
De opzet en uitvoering van de individuele studies (‘risk of bias’; RoB) is door Zhou (2018) beoordeeld met behulp van de Cochrane Risk-of-Biastool. Informatie over blindering van patiënten en zorgpersoneel is in geen enkele studie gerapporteerd. Andere veelvoorkomende potentiële oorzaken voor vertekening betreffen beperkingen in geblindeerde toewijzing (‘allocation concealment’) en blindering van uitkomstbeoordelaars. Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is weergegeven in de volgende tabel.

Risk of bias: Toegevoegde waarde van een trilplaat tijdens spierkrachttraining (Bron: Zhou 2018)

Resultaten en bewijskracht per uitkomstmaat

 

Kwaliteit van leven
Effecten van gebruik van de trilplaat op de kwaliteit van leven zijn gemeten met de ziektespecifieke vragenlijsten ‘COPD Assessment Test’ (CAT; Spielmanns 2017) en de ‘Chronic Respiratory Disease Questionnaire’ (CRQ; Gloeckl 2012). De twee vragenlijsten hebben een andere richting. Waar een hoge score op de CAT duidt op een slechte kwaliteit van leven, duidt een hoge score op de CRQ op een goede kwaliteit van leven. Om de resultaten van beide vragenlijsten samen te kunnen nemen zijn de uitkomsten op de CRQ omgescoord. De twee studies (n = 100) tonen een kleine, niet-significante, verbetering op de kwaliteit van leven (SMD = -0,20; 95%-BI = -0,66 tot 0,26). Zie de forestplot.
De bewijskracht voor de kwaliteit van leven is met twee niveaus verlaagd, gezien de beperkingen in de studieopzet en -uitvoering (RoB) en het geringe aantal patiënten (imprecisie). De bewijskracht komt hiermee uit op laag.

Forestplot van de effectiviteit van trilplaatgebruik op de kwaliteit van levenFysieke capaciteit
De fysieke capaciteit, ook wel het functioneel fysiek functioneren genoemd, is in alle drie de studies gemeten met de 6MWT en de ‘Sit to Stand Test’ (SST) (5 herhalingen). Training op een trilplaat toonde een kleine, significante, maar niet klinisch-relevante verbetering in de wandelafstand. Patiënten die op de trilplaat hadden getraind, verbeterden hun loopafstand die werd gemeten met de 6MWT met 20 meter meer dan patiënten die kniebuigingen op de vaste grond hadden geoefend (MD = 19,90 meter; 95%-BI = 3,56 tot 36,24). Zie de forestplot.
 

Forestplot van de effectiviteit van trilplaatgebruik op de fysieke capaciteit: 6MWT in metersTrainen op een trilplaat toonde een kleine, niet-significante vermindering in de tijd die patiënten nodig hadden om vijf keer de SST uit te voeren (5x uit een stoel opstaan en er weer op gaan zitten) ten opzichte van trainen zonder trilplaat (MD = -1,38 sec; 95%-BI = -4,64 tot 1,88). Zie de forestplot.
De bewijskracht voor de fysieke capaciteit is met twee niveaus verlaagd gezien de beperkingen in de studieopzet en -uitvoering (RoB) en het geringe aantal patiënten (imprecisie). De bewijskracht komt hiermee uit op laag.

Forestplot van de effectiviteit van trilplaatgebruik op de fysieke capaciteit: SST in secondenBalans
De balans is in één studie (Gloeckl 2017; n = 74) gemeten. Bij deze balanstests werd patiënten gevraagd gedurende 10 seconden zo stil mogelijk te blijven staan in vier verschillende posities. Patiënten die op een trilplaat hadden getraind, toonden in alle posities een vermindering in het zwaaien van het lichaam. De verschillen tussen trilplaat en controlegroep bedroegen:

  • Romberg-stand met ogen gesloten; MD = -76 mm (95%-BI = -202 tot 30)
  • stand met één voet naar voren (semitandem) en ogen gesloten, MD = -348 mm (95%-BI = -504 tot -193)
  • stand met één voet naar voren (semitandem) en open ogen, MD = -78 mm (95%-BI = -155 tot -1)
  • stand op één been met ogen open, MD = -187 (95%-BI = -327 tot -48 mm).

De bewijskracht voor balans is met drie niveaus verlaagd gezien de beperkingen in de studieopzet en -uitvoering (RoB) en het zeer geringe aantal patiënten (twee niveaus; imprecisie). De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Ongewenste effecten
Het voorkomen van ongewenste voorvallen is in één studie (Spielmanns 2017; n = 28) gerapporteerd. In deze studie zijn geen ongewenste voorvallen geobserveerd (RV = 0).
De bewijskracht voor het voorkomen van ongewenste voorvallen is met drie niveaus verlaagd gezien de beperkingen in de studieopzet en -uitvoering (RoB) en het zeer geringe aantal patiënten (twee niveaus; imprecisie). De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.

Een overzicht van de effecten en de bewijskracht op alle uitkomsten is weergegeven in de volgende tabel.

Overwegingen

De richting en sterkte van de aanbeveling worden niet alleen bepaald door bevindingen in de literatuur. Ook andere overwegingen spelen daarbij een rol, zoals kosten, aanvaardbaarheid en haalbaarheid.

De overwegingen betroffen:

Gewenste effecten De effecten van de trilplaat op fysieke capaciteit zijn laag. Voor balans zijn de effecten van de trilplaat redelijk.
Ongewenste effecten Er zijn geen ongewenste effecten van de trilplaat gerapporteerd in de geïncludeerde studies.
Kwaliteit gewenste effecten De kwaliteit van geïncludeerde literatuur met betrekking tot de gewenste effecten is, afhankelijk van de uitkomstmaat, laag tot zeer laag.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten Aangezien er geen ongewenste effecten gerapporteerd zijn, overtreffen de gewenste effecten van de interventie de ongewenste effecten.
Waarde aan gewenste effecten De effecten op de cruciale uitkomstmaat fysieke capaciteit zijn klein en hier wordt dus niet veel waarde aan gehecht.
Variatie in waarde aan gewenste effecten Voor patiënten met balansproblemen kan de trilplaat meerwaarde hebben. Echter, de verwachting is dat in plaats van een trilplaat ook andere trainingsattributen gebruikt kunnen worden die – in tegenstelling tot de trilplaat – wél in het bezit zijn van een therapeut.
Benodigde middelen (kosten) Kosten van een trilplaat zijn relatief hoog in vergelijking met alternatieve trainingsattributen die als doel hebben de balans te verbeteren.
Variatie in benodigde middelen (kosten) Kosten van een trilplaat lopen uiteen, maar zijn relatief hoog in vergelijking met alternatieve trainingsattributen die als doel hebben de balans te verbeteren.
Kosteneffectiviteit Er zijn geen studies bekend die de kosteneffectiviteit van de trilplaat aantonen. Gezien de kleine effecten is de verwachting dat trainen met behulp van een trilplaat niet kosteneffectiever is dan reguliere trainingsvormen.
Aanvaardbaarheid Gezien de beperkte meerwaarde van de trilplaat en de relatief hoge kosten is de verwachting dat toepassing van de trilplaat voor veel therapeuten niet aanvaardbaar is.
Haalbaarheid Gezien de beperkte aanvaardbaarheid is het gebruik van een trilplaat in de praktijk naar verwachting niet haalbaar. Therapeuten die de mogelijkheid hebben om met een trilplaat te trainen, kunnen overwegen deze in te zetten indien een patiënt balansproblemen heeft. Het is echter ook mogelijk om hiervoor andere attributen in te zetten.

    • Alexander JL, Phillips WT, Wagner CL. The effect of strength training on functional fitness in older patients with chronic lung disease enrolled in pulmonary rehabilitation. Rehabil Nurs. 2008;33(3):91-7.
    • Aquino G, Iuliano E, di Cagno A, Vardaro A, Fiorilli G, Moffa S, et al. Effects of combined training vs aerobic training on cognitive functions in COPD: a randomized controlled trial. Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2016;11:711-8.
    • Bernard S, Whittom F, Leblanc P, Jobin J, Belleau R, Bérubé C, et al. Aerobic and strength training in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med. 1999 Mar;159(3):896-901.
    • Covey MK, Collins EG, Reynertson SI, Dilling DF. Resistance training as a preconditioning strategy or enhancing aerobic exercise training outcomes in COPD. Respir Med. 2014;108(8):1141-52.
    • Daabis R, Hassan M, Zidan M. Endurance and strength training in pulmonary rehabilitation for COPD patients. Egypt J Chest Dis Tuberc. 2007; 66:231-6. Dourado VZ, Tanni SE, Antunes LC, Paiva SA, Campana AO, Renno AC, et al. Effect of three exercise programs on patients with chronic obstructive pulmonary disease. Braz J Med Biol Res. 2009;42(3):263-71.
    • Gloeckl R, Heinzelmann I, Baeuerle S, Damm E, Schwedhelm AL, Diril M, et al. Effects of whole body vibration in patients with chronic obstructive pulmonary disease – A randomized controlled trial. Respir Med. 2012;106(1):75-83.
    • Gloeckl R, Jarosch I, Bengsch U, Claus M, Schneeberger T, Andrianopoulos V, et al. What’s the secret behind the benefits of whole-body vibration training in patients with COPD? A randomized, controlled trial. Respir Med. 2017;126:17-24.
    • Gosselink R, Troosters T, Decramer M. Peripheral muscle weakness contributes to exercise limitation in COPD. Am J Respir Crit Care Med. 1996;153(3):976-80.
    • Iepsen UW, Jørgensen KJ, Ringbæk T, Hansen H, Skrubbeltrang C, Lange P. A combination of resistance and endurance training increases leg muscle strength in COPD: An evidence-based recommendation based on systematic review with meta-analyses. Chron Respir Dis. 2015 May;12(2):132-45.
    • Klijn P, van Keimpema A, Legemaat M, Gosselink R, van Stel H. Nonlinear exercise training in advanced chronic obstructive pulmonary disease is superior to traditional exercise training. A randomized trial. Am J Respir Crit Care Med. 2013;188(2):193-200.
    • Li N, Li P, Lu Y, Wang Z, Li J, Liu X, et al. Effects of resistance training on exercise capacity in elderly patients with chronic obstructive pulmonary disease: a meta-analysis and systematic review. Aging Clin Exp Res. 2019 Sep 7.
    • Mador MJ, Bozkanat E, Aggarwal A, Shaffer M, Kufel TJ. Endurance and strength training in patients with COPD. Chest. 2004;125(6):2036-45.
    • Man WD, Soliman MG, Gearing J, Radford SG, Rafferty GF, Gray BJ, et al. Symptoms and quadriceps
    • fatigability after walking and cycling in chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med. 2003;168(5):562-7.
    • McCarthy B, Casey D, Devane D, Murphy K, Murphy E, Lacasse Y. Pulmonary rehabilitation for chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev. 2015 Feb 23;(2):CD003793.
    • Nakamura Y, Tanaka K, Shigematsu R, Nakagaichi M, Inoue M, Homma T. Effects of aerobic training and recreational activities in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Int J Rehabil Res. 2008;31(4):275-83.
    • Ortega F, Toral J, Cejudo P, Villagomez R, Sánchez H, Castillo J, et al. Comparison of effects of strength and endurance training in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Am J Respir Crit Care Med. 2002;166(5):669-74.
    • Panton LB, Golden J, Broeder CE, Browder KD, Cestaro-Seifer DJ, Seifer FD. The effects of resistance training on functional outcomes in patients with chronic obstructive pulmonary disease. Eur J Appl Physiol. 2004;91(4):443-9.
    • Pereira AM, Santa-Clara H, Pereira E, Simões S, Remédios I, Cardoso J, et al. Impact of combined exercise on chronic obstructive pulmonary patients’ state of health. Rev Port Pneumol. 2010;16(5):737-57.
    • Phillips WT, Benton MJ, Wagner CL, Riley C. The effect of single set resistance training on strength and functional fitness in pulmonary rehabilitation patients. J Cardiopulm Rehabil. 2006 Sep-Oct;26(5):330-7.
    • Probst VS, Troosters T, Pitta F, Decramer M, Gosselink R. Cardiopulmonary stress during exercise training in patients with COPD. Eur Respir J. 2006;27(6):1110-8.
    • Ries AL, Ellis B, Hawkins RW. Upper extremity exercise training in chronic obstructive pulmonary disease. Chest. 1988;93(4):688-92.
    • Robles PG, Mathur S, Janaudis-Fereira T, Dolmage TE, Goldstein RS, Brooks D. Measurement of peripheral muscle strength in individuals with chronic obstructive pulmonary disease: a systematic review. J Cardiopulm Rehabil Prev. 2011;31(1):11-24.
    • Seymour JM, Spruit MA, Hopkinson NS, Natanek SA, Man WD, Jackson A, et al. The prevalence of quadriceps weakness in COPD and the relationship with disease severity. Eur Respir J. 2010;36(1):81-8.
    • Sillen MJ, Janssen PP, Akkermans MA, Wouters EF, Spruit MA. The metabolic response during resistance training and neuromuscular electrical stimulation (NMES) in patients with COPD, a pilot study. Respir Med. 2008 May;102(5):786-9.
    • Singer J, Yelin EH, Katz PP, Sanchez G, Iribarren C, Eisner MD, et al. Respiratory and skeletal muscle strength in chronic obstructive pulmonary disease: impact on exercise capacity and lower extremity function. J Cardiopulm Rehabil Prev. 2011;31(2):111-9.
    • Spielmanns M, Gloeckl R, Gropp JM, Nell C, Koczulla AR, Boeselt T, et al. Whole-body vibration training during a low frequency outpatient exercise training program in chronic obstructive pulmonary disease patients: a randomized, controlled trial. J Clin Med Res. 2017;9(5):396-402.
    • Spruit MA, Gosselink R, Troosters T, Kasran A, Gayan-Ramirez G, Bogaerts P, et al. Muscle force during an acute exacerbation in hospitalized patients with COPD and its relationship with CXCL8 and IGF-I. Thorax. 2003;58(9):752-6.
    • Vonbank K, Strasser B, Mondrzyk J, Marzluf BA, Richter B, Losch S, et al. Strength training increases maximum working capacity in patients with COPD – randomized clinical trial comparing three training modalities. Respir Med. 2012;106(4):557-63.
    • Würtemberger G, Bastian K. (Functional effects of different training in patients with COPD). Pneumologie. 2001;55(12):553-62. German.
    • Zhou J, Pang L, Chen N, Wang Z, Wang C, Hai Y, et al. Whole-body vibration training – better care for COPD patients: a systematic review and meta-analysis. Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2018;13:3243-54.