C.5.1 Duur en frequentie van supervisie

Streef in de intensieve behandelfase naar het bereiken van het behandeldoel. Streef in de afbouwfase naar behoud van het behandeldoel en de overgang naar reguliere sport en beweegactiviteiten in de onderhoudsfase.
Stem de duur en frequentie van supervisie af op de behandeldoelen van de patiënt, maar overweeg hierbij maximaal de volgende behandelaantallen aan te houden (de aanbevolen maximale behandelaantallen kunnen afwijken van de vergoedingsaanspraak):

Profiel 1 ➝ 0 behandelingen (geen indicatie fysio-/oefentherapie C/M);
Profiel 2 ➝ maximaal 6 behandelingen;
Profiel 3 ➝ maximaal 42 behandelingen;
Profiel 4 ➝ maximaal 62 behandelingen;
Profiel 5 ➝ maximaal 70 behandelingen;
Profiel 6 ➝ n.v.t. (tweede- of derdelijns longrevalidatie).

Bij patiënten in profiel 2: start geen behandeling, tenzij er een indicatie is voor interventies voor het adembewegingsapparaat waarbij de patiënt in enkele sessies geïnstrueerd dient te worden.

Bij patiënten in profiel 3, 4 of 5: Integreer interventies gericht op voorlichting en educatie en interventies gericht op het adembewegingsapparaat waar mogelijk in de sessies die zich primair richten op het bevorderen van fysieke activiteit en/of het bevorderen van fysieke capaciteit.

Het aanbevolen maximale behandelaantal is niet van toepassing voor patiënten die in aanmerking komen voor onderhoudsbehandeling. Zie B.5 ‘Patiëntenprofielen’. Overweeg bij deze patiënten blijvend een behandelfrequentie van één keer per week. Sluit de onderhoudsbehandeling af indien de patiënt in staat is tot het zelfstandig uitvoeren van sport- en/of beweegactiviteiten.

Uitgangsvragen

  1. Wat is de optimale duur van de behandelepisode bij patiënten met COPD?
  2. Wat is de optimale frequentie van supervisie gedurende een behandelepisode bij patiënten met COPD?

Literatuur en overwegingen

Duur van de behandelepisode
Vanuit het literatuuronderzoek werd één systematic review geïdentificeerd. Hierin werd gezocht naar studies met een vergelijking tussen een kortdurend en langdurend oefenprogramma (Beauchamp 2011). De geïncludeerde RCT’s maakten vergelijkingen tussen oefenprogramma’s van 4 en 7 weken, 8 en 20 weken, en 6 en 18 maanden.

  • In drie van de vier studies die rapporteerden over kwaliteit van leven werd direct na de interventie een verschil in effect gevonden in het voordeel van een langdurend programma. Wel was de bewijskracht laag tot zeer laag.
  • In een van de vier studies die rapporteerden over fysieke capaciteit werd direct na de interventie een verschil gevonden in het voordeel van een langdurend programma. De bewijskracht was echter zeer laag.
  • In geen van de studies werd gerapporteerd over fysieke activiteit (middels een activiteitenmeter) of over ongewenste effecten.
  • Omdat de vergelijkingen in de geïdentificeerde studies sterk uiteenlopen en de bewijslast van de bevindingen zeer laag is, is vanuit de literatuur geen eenduidige optimale behandelduur te benoemen.

Op basis van studies die de effectiviteit van fysieke training aantonen, is het mogelijk om te stellen dat er ongeveer 8 tot 12 weken nodig zijn om een klinisch-relevant effect op fysieke capaciteit te bereiken (McCarthy 2015). Deze periode komt overeen met de principes die zijn opgesteld door ‘The American College of Sports Medicine’ (ACSM 2009). Toch is het verlengen van trainingsperiode zinvol, omdat door een langere trainingsperiode de trainingseffecten langer behouden blijven (Jenkins 2018; Pitta 2008). Daarnaast kost het bewerkstelligen van gedragsverandering tijd (Mantoani 2016, 2017). De conclusie is dan ook dat de lengte van de behandelepisode sterk patiëntafhankelijk is. Het is dan ook niet mogelijk om per patiëntenprofiel een aanbeveling te formuleren over de optimale behandelduur.

Langdurig behandelen is belastend voor zowel de patiënt als het zorgsysteem. Het is dan ook wenselijk om ernaartoe te werken dat de patiënt het fysiek functioneren zelfstandig kan onderhouden. De behandeling dient te worden afgesloten zodra de patiënt in staat is tot het zelfstandig uitvoeren van beweeg- en/of sportactiviteiten.
Er wordt aanbevolen om de behandeling als onderhoudsprogramma blijvend voort te zetten met als doel de symptoomlast, fysieke capaciteit en fysieke activiteit stabiel te houden, bij patiënten die vanwege zeer hoge kwetsbaarheid niet in staat zijn tot het zelfstandig uitvoeren van beweeg- en/of sportactiviteiten. Zie voor een definitie van de zeer kwetsbare patiënt B.5 ‘Patiëntenprofielen’.

Frequentie van supervisie
Vanuit het literatuuronderzoek werden twee RCT’s geïdentificeerd waarin oefentherapie (drie sessies per week) uitgevoerd werd. Hierbij werd twee keer per week supervisie (en één keer zonder supervisie) vergeleken met één keer per week supervisie (en twee keer zonder supervisie) (Lidell 2010; O’Neil 2007).

  • Direct na de interventie bleek in beide studies geen klinisch-relevant verschil in kwaliteit van leven tussen de groepen die één en twee keer per week supervisie supervisie kregen. De bewijskracht is laag.
  • Ook ten aanzien van fysieke capaciteit werd geen klinisch-relevant verschil gevonden tussen de groepen. De bewijskracht is laag.
  • In geen van de studies werd gerapporteerd over fysieke activiteit (middels een activiteitenmeter) of over ongewenste effecten.

In de twee geïdentificeerde studies werd in behandelepisoden van respectievelijk zes en acht weken, waarin drie keer per week oefentherapie uitgevoerd werd, één of twee keer per week supervisie aangeboden. In studies die de effectiviteit van oefentherapie bij patiënten met COPD aantonen, wordt echter gemiddeld een frequentie van supervisie van twee tot drie keer per week aangehouden gedurende acht tot twaalf weken (McCarthy 2015).
Daarnaast is de uitval in de twee geïdentificeerde studies zeer hoog (27-33%) en tevens selectief (patiënten met slechtere baselinescores vielen in hogere mate uit). Hierdoor is het niet mogelijk om op basis van deze twee studies de optimale frequentie van supervisie te bepalen waarmee de gewenste effecten met oefentherapie behaald kunnen worden (McCarthy 2015).
Frequente supervisie is vooral wenselijk in de eerste weken van een traject ter bevordering van de fysieke capaciteit. Met supervisie verwerft de patiënt sneller ziekte-inzicht en kennis van de trainingsprincipes. Daarnaast is de verwachting dat frequente supervisie de kans op vroegtijdige uitval verkleint. Indien alleen gestreefd wordt naar het bevorderen van de fysieke activiteit hoeft supervisie minder frequent te worden ingezet dan bij het bevorderen van fysieke capaciteit, aangezien de patiënt voornamelijk in het dagelijks leven zelfstandig aan de doelstellingen dient te werken.
Na een intensieve behandelfase – waarin is toegewerkt naar het bereiken van het behandeldoel – kan gewerkt worden aan het zelfstandig onderhouden van de bereikte resultaten. In deze afbouwfase kan de frequentie van de supervisie worden afgebouwd.

Optimale duur en frequentie van supervisie
Op basis van de literatuur en overige overwegingen is het niet mogelijk een optimale duur en frequentie van supervisie aan te bevelen. Deze beslissing is sterk patiëntafhankelijk en het dient in principe te worden overgelaten aan de klinische expertise van de therapeut hoe lang en hoe frequent de supervisie moet zijn om de behandeldoelen te bereiken en te behouden. Het is echter wel mogelijk om per profiel een voorbeeld te geven van de supervisie bij een patiënt met COPD. Dit staat uitgewerkt in de volgende tabel (Spruit 2020).

 

Behandelaantallen

Om doelmatige zorg te bevorderen, worden per profiel echter wel maximale behandelaantallen aanbevolen. (Spruit 2020). Deze aantallen zijn gebaseerd op de supervisie die volgens fysio- en oefentherapeuten C/M in veruit de meeste gevallen maximaal nodig is om behandeldoelen op het gebied van de aangrijpingspunten fysieke capaciteit, fysieke activiteit en het adembewegingsapparaat te behalen en te behouden:

Profiel 1 ➝ 0 behandelingen (geen indicatie fysio- en/of oefentherapie C/M)
Profiel 2 ➝ maximaal 6 behandelingen
Profiel 3 ➝ maximaal 42 behandelingen
Profiel 4 ➝ maximaal 62 behandelingen
Profiel 5 ➝ maximaal 70 behandelingen
Profiel 6 ➝ n.v.t. (tweede- of derdelijns longrevalidatie)

Het maximaal aantal aanbevolen behandelingen geldt voor patiënten die in staat zijn om na de behandelepisode zelfstandig het fysiek functioneren stabiel te houden en dus niet in aanmerking komen voor onderhoudsbehandeling. Bij patiënten die wel in aanmerking komen voor een onderhoudsbehandeling (zie B.5 ‘Patiëntenprofielen’), zou een behandelfrequentie van één keer per week overwogen moeten worden. De onderhoudsbehandeling kan afgesloten worden indien de patiënt in staat is tot het zelfstandig uitvoeren van beweeg- en/of sportactiviteiten.

 

Voor het beantwoorden van beide uitgangsvragen is een systematisch literatuuronderzoek verricht naar de duur van de behandelperiode [link] en de frequentie van de supervisie [link].

 

Literatuur over de duur van de behandelepisode  


Zoeken en selecteren

Zoekactie
De gezamenlijke zoekactie naar FITT-factoren van oefentherapie is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel van de zoekactie is op 29 mei 2018 gezocht naar systematische reviews (SR’s) van gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s). Dit leverde 783 referenties op. Voor het beantwoorden van de deelvraag over duur van de behandelepisode wordt de review van Beauchamp (2011) als basis gebruikt. De search is herhaald op 21 februari 2019 in de databases ‘PubMed’, ‘Embase’, ‘Web of Science’, ‘Cochrane Library’, ‘CENTRAL’, ‘EmCare’, ‘PsycINFO’, ‘ERIC’ en ‘PEDro’.
Er is met relevante zoektermen gezocht naar nieuwe RCT’s naar duur van de behandelepisode die waren gepubliceerd in de Engelse of Nederlandse taal vanaf 2011 (datum zoekactie Beauchamp 2011) en gerandomiseerde gecontroleerde studies naar de frequentie van de supervisie. De zoekverantwoordingen naar SR’s en RCT’s naar FITT-factoren van oefentherapie zijn weergegeven in bijlage C.5.1. De aanvullende zoekactie leverde in totaal 1607 unieke treffers op.

Literatuurselectie

Alle vijf RCT’s binnen de review van Beauchamp 2011 zijn getoetst aan de selectiecriteria bij deze uitgangsvraag. Deze zijn opgenomen in de volgende tabel.

Aangezien alle RCT’s voldeden aan de selectiecriteria, zijn alle RCT’s geïncludeerd. Op basis van titel en abstract werden alle studies uit de aanvullende zoekactie geëxcludeerd, waardoor er geen aanvullende RCT’s naar duur van de behandelepisode geïdentificeerd werden. Het literatuuronderzoek naar duur van de behandelepisode bevat hierdoor enkel de vijf studies uit de review van Beauchamp. Uit deze vijf studies zijn de resultaten op de uitkomstmaten fysieke capaciteit, fysieke activiteit en kwaliteit van leven geëxtraheerd. Over negatieve effecten werd in de geïncludeerde studies niet gerapporteerd.
Bij de aanvullende zoekactie naar de frequentie van de supervisie werd na selectie op basis van titel en abstract de volledige tekst van twee studies geraadpleegd, waarna beide studies geïncludeerd werden. Uit deze twee studies zijn de resultaten op de uitkomstmaten fysieke capaciteit en kwaliteit van leven geëxtraheerd. Over fysieke activiteit (gemeten met een activiteitenmeter) en negatieve effecten werd in de geïncludeerde studies niet gerapporteerd.

 

Samenvatting literatuur

Beschrijving studies
Vijf studies maakten vergelijkingen tussen een kortdurend en langdurend programma: 4 versus 7 weken (n = 144, Green 2001, Sewell 2006), 8 versus 20 weken (n = 27; Swerts 1990) en 6 versus 18 maanden (n = 280; Berry 2003; Foy 2001). Vier studies rapporteerden over de kwaliteit van leven (Berry 2003; Foy 2001; Green 2001; Sewell 2006) en vier studies rapporteerden over fysieke capaciteit (Berry 2003; Green 2001; Sewell 2006; Swerts 1990). Eén studie rapporteert over fysieke activiteit met behulp van een vragenlijst (Berry 2003). Een vragenlijst wordt echter niet geschikt geacht om fysieke activiteit mee te beoordelen.

Individuele studiekwaliteit
Van alle vijf studies zijn de studieopzet en -uitvoering (‘risk of bias’, RoB) met de Cochrane RoB-tool beoordeeld met laag, hoog, of onduidelijk risico op zes oorzaken voor vertekening, namelijk ‘random sequence generation’, ‘allocation concealment’, ‘blinding’, ‘incomplete outcome data’, ‘selective outcome reporting’ en ‘other issues’.

Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is weergegeven in de volgende tabel.

Risk of bias: Duur van de supervisie

Resultaten en bewijskracht

Gunstige (effectiviteit) en ongunstige effecten (bijwerkingen)

4 weken versus 7 weken
a.  Kwaliteit van leven Direct na de interventie vindt één studie (n = 44) een klinisch-relevant verschil op de ‘Chronic Respiratory Questionnaire’ (CRQ; MD = 0,61; 95%-BI = -0,15 tot -1,08) in het voordeel van het langdurend programma (Green 2001). Eén studie (n = 71) vindt direct na de interventie geen klinisch-relevant verschil op de CRQ tussen een kortdurend en langdurend programma, maar rapporteert hierover geen data (Sewell 2006).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat functionele (fysieke) capaciteit is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.
b.  Fysieke capaciteit Direct na de interventie vindt één studie (n = 71) een klinisch-relevant verschil op de ‘Endurance Shuttle Walk Test’ (ESWT) (MD = 124,6 sec; 95%-BI = 17 tot 232,2) in het voordeel van een langdurend programma en geen significant verschil (geen data gerapporteerd) op de ‘Incremental Shuttle Walk Test’ (ISWT) tussen een kortdurend en langdurend programma (Sewell 2006). Eén studie (n = 44) vindt direct na de interventie geen klinisch-relevant verschil op de ISWT tussen een kortdurend en langdurend programma (MD -16,9 meter; 95%-BI -58,6 tot 24,81) (Green 2001).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat fysieke capaciteit is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.
c.  Fysieke activiteit Niet gerapporteerd.
d.  Negatieve effecten Niet gerapporteerd.


8 weken versus 20 weken
a. Kwaliteit van leven Niet gerapporteerd.
b. Fysieke capaciteit Eén studie (n = 26) vond een klein, niet klinisch-relevant verschil op de 12 Minuten 
Wandel Test (12MWT) 26 weken na start van de interventie (MD: 60 meter; Swerts 1990).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat fysieke capaciteit is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.
c. Fysieke activiteit Niet gerapporteerd.
d. Negatieve effecten Niet gerapporteerd.


3 maanden versus 18 maanden
a. Kwaliteit van leven Direct na de interventie vindt één studie (n = 210) een klinisch-relevant verschil op de CRQ in het subdomein vermoeidheid in het voordeel van het langdurend programma, terwijl in de overige subdomeinen wel significante, maar geen klinisch-relevant verschillen worden gevonden tussen de groepen (Foy 2001). Eén studie (n = 140) vindt meteen na de interventie een klinisch-relevant verschil op de ‘Fitness Arthritis and Seniors Trial functional performance inventory’ (FAST) tussen een kortdurend en langdurend programma (Berry 2003).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat kwaliteit van leven is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet. De bewijskracht komt hiermee uit op laag.
b. Fysieke capaciteit Direct na de interventie vindt één studie een klein, niet klinisch-relevant verschil op de 6 Minuten Wandel Test (6MWT (MD: 30,5 meter)) in het voordeel van een langdurend programma (Berry 2003).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat fysieke capaciteit is met twee niveaus verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op zeer laag.
c. Fysieke activiteit Niet gerapporteerd via meting met een activiteitenmeter. Eén studie rapporteert over fysieke activiteit met behulp van een vragenlijst. Dit wordt echter niet als geschikt meetinstrument beschouwd.
d Negatieve effecten Niet gerapporteerd.


Literatuur over de frequentie van supervisie  

Zoeken en selecteren

Zoekactie
De gezamenlijke zoekactie naar FITT-factoren van oefentherapie is opgedeeld in twee delen. In het eerste deel van de zoekactie is op 29 mei 2018 gezocht naar SR’s van gerandomiseerde gecontroleerde studies (RCT’s). Dit leverde 783 referenties op. Voor het beantwoorden van de deelvraag over frequentie van supervisie werd geen SR gevonden die als basis kon worden gebruikt. De search is herhaald op 21 februari 2019 in de databases PubMed, Embase, Web of Science, Cochrane Library, CENTRAL, EmCare, PsycINFO, ERIC en PEDro. Er is met relevante zoektermen gezocht naar gerandomiseerde gecontroleerde studies naar frequentie van supervisie. De aanvullende zoekactie leverde in totaal 1607 unieke treffers op.

Literatuurselectie
Bij de zoekactie naar de frequentie van supervisie werd na selectie op basis van titel en abstract de volledige tekst van twee studies geraadpleegd, waarna beide studies geïncludeerd werden. Uit deze twee studies zijn de resultaten op de uitkomstmaten fysieke capaciteit en kwaliteit van leven geëxtraheerd. Over fysieke activiteit en negatieve effecten werd in de geïncludeerde studies niet gerapporteerd.

Studies werden geselecteerd op grond van de selectiecriteria in de volgende tabel.

Samenvatting literatuur

Beschrijving studies
Twee studies maakten een vergelijking tussen een supervisie van 1x/week versus 2x/week (Liddell 2010; O’Neill 2007). Beide rapporteerden over kwaliteit van leven en over fysieke capaciteit.

Individuele studiekwaliteit
Van de twee studies zijn de studieopzet en -uitvoering (‘risk of bias’, RoB) met de Cochrane RoB-tool beoordeeld met laag, hoog, of onduidelijk risico op zes oorzaken voor vertekening, namelijk ‘random sequence generation’, ‘allocation concealment’, ‘blinding’, ‘incomplete outcome data’, ‘selective outcome reporting’ en ‘other issues’).

Een overzicht van de beoordeling van de studiekwaliteit (RoB) per studie is weergegeven in de volgende tabel.

Risk of bias: Frequentie van de supervisie

Resultaten en bewijskracht

1x/week versus 2x/week supervisie
a. Kwaliteit van leven Direct na de interventie van 8 weken vindt 1 studie (n = 30) een niet klinisch- relevante verbetering (geen MD vermeld) op de ‘St George’s Respiratory Questionnaire’ (SGRQ) bij 2x/ week supervisie, terwijl deze verbetering afwezig is bij 1x/week supervisie (Liddell 2010). Een andere studie (n = 91) vindt direct na de interventie geen klinisch-relevant verschil op de ‘Chronic Respiratory Disease Questionnaire’ (CRDQ) tussen 1x/week supervisie en 2x/week supervisie (MD = 2,54; 95% = BI -3,16 tot 8,24) (O’Neill 2007).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat fysieke capaciteit is met één niveau verlaagd door een beperkte studieopzet en één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op laag.
b. Fysieke capaciteit Eén studie vindt direct na de interventie, noch op de ISWT als op de ESWT, een klinisch-relevant verschil (geen MD vermeld) tussen 1x/week supervisie en 2x/week supervisie (Liddell 2010). Een andere studie vindt ook geen verschil, noch op de ISWT (MD = 13,5 m; 95% = BI -10,1 tot 37,2) als op de ESWT (MD = 72,6 sec; 95% = BI -96,0 tot 241) (O’Neill 2007).
De bewijskracht voor de uitkomstmaat fysieke capaciteit is met één niveau verlaagd door een beperkte studieopzet en met één niveau vanwege imprecisie. De bewijskracht komt hiermee uit op laag.
c. Fysieke activiteit Niet gerapporteerd.
d. Negatieve effecten Niet gerapporteerd.


Overwegingen

De richting en sterkte van de aanbeveling worden niet alleen bepaald door bevindingen in de literatuur. Ook andere overwegingen spelen daarbij een rol, zoals kosten, aanvaardbaarheid en haalbaarheid.

Gewenste effecten Vanuit de systematische search zijn vijf studies geïdentificeerd omtrent de duur van de behandeling en twee omtrent de frequentie van de supervisie. De bewijskracht voor alle uitkomstmaten is echter laag tot zeer laag. Beide studies over de frequentie van supervisie hebben een lage RoB (< 3 items laag-risico). De uitval in beide studies is echter zeer hoog (27-33%) en tevens selectief (met name patiënten met slechtere baseline scores). Vanwege de grote beperkingen in de geïncludeerde studies wordt het als onwenselijk gezien om de resultaten van het literatuuronderzoek als basis te gebruiken voor de beantwoording van beide uitgangsvragen.
Ongewenste effecten In de geïdentificerde studies zijn geen ongewenste effecten gerapporteerd. Bij de behandeling van de aangrijpingspunten fysieke activiteit en fysieke capaciteit zou onvoldoende supervisie echter kunnen leiden tot onvoldoende therapietrouw. Met name in de initiële behandelfase, waarin specifieke doelen bereikt moeten worden, is het belangrijk om patiënten met hoge frequentie te begeleiden. Bij het optimaliseren van fysieke activiteit zou gestart moeten worden met twee keer per week supervisie om therapietrouw te bevorderen. Voor het bevorderen van fysieke capaciteit dient drie keer per week getraind te worden om de optimale trainingsprikkel te bereiken (ACSM 2009). Hierbij heeft het de voorkeur om, met name in de eerste weken, onder volledige of bijna volledige supervisie te trainen. Een belangrijke reden dat trainingssessies in de eerste periode onder (vrijwel) volledige supervisie plaats dienen te vinden, is dat het voor patiënten zelf zeer moeilijk in te schatten is wat de optimale intensiteit van de training moet zijn en hoe zij de training moeten opbouwen. Een te lage intensiteit leidt tot te weinig trainingsresultaat, terwijl trainen op een te hoge intensiteit het risico op adverse events verhoogt. Een frequentie van twee tot drie keer per week wordt veelal aangehouden in trainingsprogramma’s in wetenschappelijke studies die de effectiviteit van trainingsprogramma’s aantonen (McCarthy 2015).
Een te korte duur van therapie kan er enerzijds toe leiden dat de training onvoldoende effect heeft en anderzijds leiden tot een te snelle terugval van het bereikte effect. Op basis van inspanningsfysiologische principes, principes vanuit de gedragsverandering en studies naar het effect van fysieke training bij patiënten met COPD wordt een periode van 8 tot 12 weken veelal aangehouden voor de initiële behandelfase, waarin gewerkt wordt aan het bereiken van doelstellingen (ACSM 2009; McCarthy 2015). Voldoende aandacht voor het behoud van fysieke activiteit is belangrijk, omdat veel patiënten door te weinig supervisie terug kunnen vallen in het oude patroon van inactiviteit (Mantoani 2016, 2017). Ook bij het bevorderen van fysieke capaciteit is een periode van nabehandeling nodig om ervoor te zorgen dat de patiënt op een juiste manier blijft trainen en hiermee de bereikte fysieke capaciteit op peil houdt (Jenkins 2018). Deze periode van nabehandeling is tevens geschikt voor het begeleiden van de patiënt naar het reguliere beweeg- en sportaanbod.
Kwaliteit gewenste effecten De geïdentificeerde literatuur geeft onvoldoende antwoord op de gestelde uitgangsvragen omtrent optimale duur en frequentie van de supervisie.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten Niet van toepassing.
Waarde aan gewenste effecten Patiënten met COPD en een milde, matige of hoge symptoomlast zijn fysiek dermate beperkt dat een interventie hierop naar verwachting gewenst is (GOLD 2020).
Variatie in waarde aan gewenste effecten Tussen patiënten met COPD zitten grote verschillen. Patiënten met een lage symptoomlast zullen naar verwachting minder waarde hechten aan de te verwachtte, kleine gezondheidswinst. Patiënten met een hoge symptoomlast zullen echter zeer veel waarde hechten aan alleen al stabilisatie van het fysiek functioneren van dat moment.
Benodigde middelen (kosten) Een hoge frequentie en langere tijdsduur van de supervisie leidt vanzelfsprekend tot hogere directe zorgkosten dan bij minder frequente of minder lang gesuperviseerde therapie.
Variatie in benodigde middelen (kosten) De meest kwetsbare patiënten zullen naar verwachting veel directe zorgkosten maken, doordat een onderhoudsbehandeling nodig is om achteruitgang in het fysiek functioneren zoveel als mogelijk is te beperken en/of de symptoomlast te verminderen (Jenkins 2018).
Kosteneffectiviteit Verschillen in kosteneffectiviteit tussen langdurende en kortdurende, en hoogfrequente en laagfrequentie supervisie zijn niet aangetoond in wetenschappelijke studies. Meer supervisie in de initiële behandelfase zal echter leiden tot een effectievere opbouw van de fysieke activiteit en fysieke capaciteit, waarmee het risico op ziekenhuisopname door een longaanval zal afnemen. De indirecte kosten ten gevolge van een longaanval zullen naar verwachting gaan toenemen bij een te geringe trainingsduur of een te lage trainingsfrequentie.
Aanvaardbaarheid Tot op heden zijn veel patiënten met COPD eraan gewend om langdurig, gesuperviseerd door een therapeut, te bewegen. De inschatting is echter dat veel patiënten (met uitzondering van de meest kwetsbare groep en patiënten die een interdisciplinair longrevalidatieprogramma doorlopen hebben) na de initiële behandelperiode een transitie kunnen en moeten maken richting het reguliere beweeg- en/of sportaanbod, waarbij de supervisie van de therapeut afgebouwd wordt. Deze verandering zal voor veel patiënten en therapeuten als nieuw ervaren worden, maar zal uiteindelijk bijdragen aan meer doelmatige zorg.
Haalbaarheid Op basis van de beschikbare literatuur en de eerder genoemde overwegingen is het niet mogelijk een optimale duur en frequentie vast te stellen. Het is wel mogelijk om een inschatting te maken van het benodigde aantal sessies per profiel, uitgaande van een intensieve behandelfase en een afbouwfase. Een therapeut kan gemotiveerd afwijken van dit aantal als dit voor het bereiken of behouden van de doelstelling nodig is.
Conclusie Op basis van de literatuur en bovenstaande overwegingen doet de werkgroep geen aanbeveling over de optimale duur en frequentie van supervisie. Wel doet de werkgroep per profiel een aanbeveling voor het maximale aantal sessies dat in principe nodig is om behandeldoelstellingen te behalen en te behouden (Spruit 2020). De initiële behandelfase is gericht op het verbeteren van fysiek functioneren aan de hand van de aangrijpingspunten. De afbouwfase is gericht op behoud van het bereikte effect en bevorderen van zelfmanagement, zodat het mogelijk wordt om het bereikte effect te behouden zonder supervisie van de therapeut. Hierbij dient aangetekend te worden dat het behoud van fysiek functioneren zonder supervisie niet voor iedere patiënt met COPD mogelijk is. Op grond hierdoor wordt aanbevolen de meest kwetsbare groep patiënten en patiënten die een interdisciplinair longrevalidatieprogramma doorlopen hebben een onderhoudsbehandeling aan te bieden. Hierbij wordt een behandelfrequentie van één keer per week aanbevolen, tenzij dit voor het behoud van het fysiek functioneren onvoldoende blijkt te zijn.

    • ACSM. American College of Sports Medicine position stand. Exercise and physical activity for older adults. Med Sci Sports Exerc. 2009;41(7):1510-30.
    • Beauchamp MK, Janaudis-Ferreira T, Goldstein RS, Brooks D. Optimal duration of pulmonary rehabilitation for individuals with chronic obstructive pulmonary disease - a systematic review. Chron Respir Dis. 2011;8(2):129-40.
    • Berry MJ, Rejeski WJ, Adair NE, Ettinger WH Jr, Zaccaro DJ, Sevick MA. A randomized, controlled trial comparing long-term and short-term exercise in patients with chronic obstructive pulmonary disease. J Cardiopulm Rehabil. 2003;23(1):60-8.
    • Foy CG, Rejeski WJ, Berry MJ, Zaccaro D, Woodard CM. Gender moderates the effects of exercise therapy on health-related quality of life among COPD patients. Chest. 2001;119(1):70-6.
    • GOLD. Global strategy for the diagnosis, management, and prevention of chronic obstructive pulmonary disease. Global Initiative for Chronic Obstructive Lung Disease (GOLD); 2020.
    • Green RH, Singh SJ, Williams J, Morgan MD. A randomised controlled trial of four weeks versus seven weeks of pulmonary rehabilitation in chronic obstructive pulmonary disease. Thorax. 2001;56(2):143-5.
    • Hibbard JH, Mahoney ER, Stockard J, Tusler M. Development and testing of a short form of the patient activation measure. Health Serv Res. 2005;40(6 Pt 1):1918-30.
    • Jenkins AR, Gowler H, Curtis F, Holden NS, Bridle C, Jones AW. Efficacy of supervised maintenance exercise following pulmonary rehabilitation on health care use: a systematic review and meta-analysis. Int J Chron Obstruct Pulmon Dis. 2018;13:257-3.
    • KNGF. Bekostiging COPD. Amersfoort: Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF); 2019. Beschikbaar via https://www.kngf.nl. Geraadpleegd op 29 november 2019.
    • Liddell F, Webber J. Pulmonary rehabilitation for chronic obstructive pulmonary disease: a pilot study evaluating a once-weekly versus twice-weekly supervised programme. Physiotherapy. 2010;96(1):68-74.
    • Mantoani LC, Rubio N, McKinstry B, MacNee W, Rabinovich RA. Interventions to modify physical activity in patients with COPD: a systematic review. Eur Respir J. 2016;48(1):69-81.
    • Mantoani LC, Dell’Era S, MacNee W, Rabinovich RA. Physical activity in patients with COPD: the impact of comorbidities. Expert Rev Respir Med. 2017;11(9):685-98.
    • McCarthy B, Casey D, Devane D, Murphy K, Murphy E, Lacasse Y. Pulmonary rehabilitation for chronic obstructive pulmonary disease. Cochrane Database Syst Rev. 2015;(2):CD003793.
    • Nivel. Minder zelfmanagementvaardigheden, dus meer zorggebruik? Utrecht: Nivel; 2013.
    • O’Neill B, McKevitt A, Rafferty S, Bradley JM, Johnston D, Bradbury I, et al. A comparison of twice- versus once-weekly supervision during pulmonary rehabilitation in chronic obstructive pulmonary disease. Arch Phys Med Rehabil. 2007;88(2):167-72.
    • Pitta F, Troosters T, Probst VS, Langer D, Decramer M, Gosselink R. Are patients with COPD more active after pulmonary rehabilitation? Chest. 2008 Aug;134(2):273-280.
    • Sewell L, Singh SJ, Williams JE, Collier R, Morgan MD. How long should outpatient pulmonary rehabilitation be? A randomised controlled trial of 4 weeks versus 7 weeks. Thorax. 2006;61(9):767-71.
    • Spruit MA, van ’t Hul A, Vreeken HL, Beekman E, Post MHT, Meerhoff GA, et al. Profiling of patients with COPD for adequate referral to exercise-based care: the Dutch model. Sports Med. 2020 Apr 24. doi: 10.1007/ s40279-020-01286-9.
    • Swerts PM, Kretzers LM, Terpstra-Lindeman E, Verstappen FT, Wouters EF. Exercise reconditioning in the rehabilitation of patients with chronic obstructive pulmonary disease: a short- and long-term analysis. Arch Phys Med Rehabil. 1990;71(8):570-3.
    • ZiN. Rapport Gesuperviseerde oefentherapie bij COPD. Diemen: Zorginstituut Nederland (ZiN); 2018.