Uitspraken medisch tuchtcolleges
Uitspraken van het tuchtcollege zijn niet zozeer bedoeld om een zorgverlener te straffen, maar om een lerend effect te hebben voor de beroepsgroep. De uitspraken van het medisch tuchtcollege over het handelen van fysiotherapeuten vind je op deze pagina.
Ongegronde klacht tegen fysiotherapeut. Klager verwijt de fysiotherapeut dat hij zonder duidelijke diagnose krachtoefeningen heeft gegeven die bovendien niet helpend waren en dat hij verkeerde informatie in het dossier heeft opgenomen. Op basis van het patiëntdossier van klager stelt het college vast dat verweerder het diagnostisch proces heeft gevolgd en dat tijdens het onderzoek niet van eventuele ‘rode vlaggen’ is gebleken. De fysiotherapeut heeft op basis van de geldende richtlijn een profielkeuze vastgesteld en in overleg met klager een behandelplan opgesteld. Volgens verweerder bestond de oefentherapie in de praktijk uit oefeningen met een zeer lage belasting met als doel verhoging van belastbaarheid en spieruithoudingsvermogen c.q. houdingscontrole met als doel het werk zo spoedig mogelijk te hervatten, eventueel met een tijdelijke aanpassing van werkzaamheden. Onderdeel van de behandeling waren “chest press” en “shoulder press”-oefeningen. Anders dan klager stelt, zijn dit geen krachtoefeningen in enge zin maar oefeningen om de borst- en schouderspieren te trainen. Naar het oordeel van het college zijn dat (met de juiste begeleiding) verantwoorde fysiotherapeutische oefeningen die passen in het behandelplan. Klager heeft tijdens de behandelingen regelmatig aangegeven tevreden en dankbaar te zijn over het verloop van zijn herstel, zoals ook blijkt uit het patiëntdossier. De fysiotherapeut had daarom geen concrete aanleiding had om de oefentherapie aan te passen. Het college is daarom van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door hij klager zonder duidelijke diagnose verkeerde (kracht)oefeningen heeft laten doen die niet helpend waren. Voor wat betreft de dossiervoering merkt het college op dat de notities van verweerder slordig, minimaal en summier zijn, maar dat dit dat van onvoldoende gewicht is om verweerder ter zake een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken.
Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster, destijds 16 jaar, is gedurende bijna drie maanden onder behandeling geweest bij de fysiotherapeut voor krachtsverlies in haar rechterarm. Ter zitting heeft de fysiotherapeut toegelicht dat dat zij vanuit een holistische visie de toestand van klaagster heeft bekeken. Volgens het dossier kwam de fysiotherapeut op basis van haar onderzoek tot de conclusie dat sprake was van een segmentale stoornis in het gebied C1-Th7. Neurologische testen voor een relatie tussen krachtsverlies in de arm en de nek, zijn niet uitgevoerd. Daarom is het college van oordeel dat het onderzoek niet zorgvuldig is. Het behandelplan dat de fysiotherapeut naar aanleiding van het onderzoek voorstelde, te weten het segmentaal vergroten van de belastbaarheid in eerder genoemd gebied, kan het college niet goed volgen. Klaagster kwam immers bij de fysiotherapeut met primair klachten van krachtsverlies in haar rechterarm en pols. Klaagster is daarna echter (onder meer) in de nekregio behandeld. Als er in de nekregio wordt behandeld, vanuit de gedachte dat de klachten van krachtsverlies van de arm voortkomen uit een probleem in de nekregio, dan is voor deze behandeling de KNGF-Richtlijn Nekpijn, hierna de richtlijn, leidend. Die richtlijn is niet gevolgd. Ook is de behandeling niet beëindigd toen er na zes weken geen verbetering op trad. De fysiotherapeut valt aan te rekenen dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan bij deze nog jonge patiënte en haar ingezette behandeling, en ondanks het uitblijven van positief resultaat, te lang heeft voortgezet. Het college legt een berisping op.
Ook een klachtonderdeel over onvolledige dossiervoering werd gegrond verklaard, de overige klachtonderdelen zijn ongegrond.
Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster was onder behandeling bij een collega van de fysiotherapeut. De fysiotherapeut werd door zijn collega in consult bij klaagster geroepen. De fysiotherapeut heeft toen de nek gemanipuleerd en de behandeling voor het vervolg overgedragen gekregen. Klaagster stelt dat de fysiotherapeut is overgegaan tot het kraken van de nek zonder uitleg te hebben gegeven. Het college oordeelt dat het op de weg van de fysiotherapeut had gelegen klaagster te informeren over de procedure, voor- en nadelen, eventuele risico’s en belasting van de voorgenomen handeling. Dat klaagster schade heeft opgelopen door het kraken kan het college niet vaststellen. Wel is de fysiotherapeut te lang doorgegaan met dezelfde behandeling, terwijl de behandeling geen verbetering bleek te hebben. Voor wat betreft dit klachtonderdeel wordt de klacht gegrond verklaard. Omdat informeren een belangrijke pijler van een behandelingstraject is, alsook de brede(re) reflectie op een behandeling, en de fysiotherapeut geen inzicht heeft getoond, wordt een berisping opgelegd. Verweerster verwijt de fysiotherapeut verder dat hij informatie uit het dossier heeft verwijderd, oneerlijk is geweest of de brief aan de huisarts heeft vervalst. Dit kan het college niet vaststellen en ook de overige ingebrachte klachtonderdelen zijn ongegrond.
Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft klaagster eenmalig behandeld in verband met rugklachten. Hierna is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en de fysiotherapeut. Klaagster had de behandeling als pijnlijk ervaren en last gekregen van haar bovenrug, schouder en nek. De fysiotherapeut heeft toen oefeningen voorgeschreven. Nadien is de behandeling voortgezet door twee collega’s van de praktijk (meer dan twintig consulten). Klaagster stelt dat de fysiotherapeut haar te hard en verkeerd heeft behandeld en geen notitie heeft gemaakt van een telefoongesprek. Het college oordeelt dat de uitgevoerde behandeling fysiotherapeutisch geïndiceerd was. Er zijn geen aanwijzingen dat zij daarbij te intensief of anderszins onzorgvuldig te werk is gegaan. Wel staat vast dat van het gevoerde telefoongesprek tussen klaagster en de fysiotherapeut geen notitie in het dossier is gemaakt. De klacht is deels gegrond. Omdat dit vastgestelde gebrek van onvoldoende gewicht is, gaat het college niet over tot oplegging van een maatregel.
Kennelijk ongegronde klacht tegen fysiotherapeut. Raadkamerbeslissing. Verweerder is tijdens drie behandelingen opgetreden als vervangend behandelaar. Naar het oordeel van het college mocht hij er daarbij vanuit gaan dat klaagster instemde met de ingezette behandeling en dat de risico’s met klaagster door de collegae waren besproken zoals in het medisch dossier is genoteerd. Verweerder mocht dus uitgaan van informed consent van klaagster. Het medisch dossier biedt geen feitelijke grondslag voor het verwijt van klaagster dat de fysiotherapeut de dry needling behandeling bij haar verkeerd heeft uitgevoerd. De behandelverslagen zijn conform de KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische dossiervoering 2019.
Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is door de fysiotherapeut behandeld na een heupoperatie. De fysiotherapeut heeft klaagster drie keer thuis bezocht. Tijdens het laatste huisbezoek heeft de fysiotherapeut klaagster gemasseerd in verband met pijnklachten in de onderrug en spanning in het linker bovenbeen en de heupregio. Volgens klaagster heeft de fysiotherapeut daarbij haar shorts en string tot onderaan haar billen uitgetrokken en onnodig in de schaamstreek gemasseerd, zonder daarvoor toestemming te vragen. Het college komt tot het oordeel dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een massage van de heup- en liesstreek is op zichzelf een gebruikelijke fysiotherapeutische behandeling na een heupoperatie. Dat een massage op de blote huid plaatsvindt, is eveneens gebruikelijk. Vanwege de uiteenlopende verklaringen heeft het college niet kunnen vaststellen dat de fysiotherapeut de shorts en string van klaagster onnodig ver naar beneden heeft getrokken en/of dat hij onnodig dicht in de buurt van intieme delen van klaagster is gekomen. Ook andere ingebrachte klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.
Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gestruikeld en heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Verweerder heeft, onder supervisie, de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij verweerder en een collega-fysiotherapeut (de supervisor). Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt verweerder onder andere dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en onnodig lang een onjuiste behandeling heeft gegeven met een vertraagde genezing tot gevolg. Gebleken is dat verweerder ten tijde van de eerste drie consulten geen geldige BIG-registratie als fysiotherapeut had. Het college rekent het verweerder aan dat hij dit niet aan klaagster heeft verteld en haar zo de kans ontnomen heeft te worden behandeld door iemand die tuchtrechtelijk toetsbaar is. Hoe zeer laakbaar ook, doordat verweerder niet ingeschreven stond is hij voor die periode ten aanzien van zijn handelen of nalaten niet onderworpen aan het tuchtrecht en is klaagster in dat deel van haar klacht niet-ontvankelijk. Voor het deel van haar klacht dat ziet op de periode dat verweerder wel geregistreerd was overweegt het college dat hoewel verweerder de behandelingen uit heeft gevoerd onder supervisie en hij geen eindverantwoordelijkheid draagt, een eigen inbreng en kritisch geluid wel op zijn plaats was geweest. Toen er na driemaal repositie cuboid nog geen wezenlijke verbetering was had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zijn eerdere gedachten over het maken van een röntgenfoto zou heroverwegen en een meer kritische houding ten aanzien van het behandelplan en verloop hardop had uitsproken. Dit nalaten is hem tuchtrechtelijk te verwijten maar, in de gegeven omstandigheden, niet zodanig dat het college komt tot het opleggen van een maatregel. Daarbij let het college met name op het feit dat verweerder zijn opleiding nog maar zeer recent had afgerond en feitelijk nog werkte onder supervisie. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zonder oplegging van een maatregel.
Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Een collega-fysiotherapeut die onder supervisie stond van verweerder, heeft de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij de collega-fysiotherapeut en bij verweerder. Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zonder adequate differentiële diagnose na het voettrauma onjuiste behandelingen is gestart en dat hij zonder aanvullend onderzoek de behandeling heeft voortgezet. Met als gevolg dat de genezing van de voet is verstoord. Het college overweegt dat de KNGF-richtlijn Enkelletsel voorschrijft dat na een anamnese en lichamelijk onderzoek als indicatie voor het maken van een röntgenfoto, de Ottawa Ankle Rules (OAR) gebruikt dienen te worden om een fractuur uit te sluiten. Het uiterlijk van de voet samen met de pijnklachten van klaagster waren, conform de KNGF-richtlijn en de OAR, een indicatie voor het maken van een röntgenfoto. Zonder zelfstandig onderzoek te doen is verweerder meegegaan in de verkeerd gestelde diagnose van de collega-fysiotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft verweerder daarmee onvoldoende supervisie uitgeoefend. Door klaagster niet in te sturen voor een röntgenfoto terwijl daarvoor wel een duidelijke aanleiding was, heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Extra zorgwekkend acht het college de omstandigheid dat verweerder ter zitting duidelijk heeft gemaakt nauwelijks in te zien dat zijn handelswijze onjuist was en dat hij verklaarde in een voorkomende situatie wederom hetzelfde te doen. Het college is van oordeel dat de maatregel van een berisping passend en geboden is.
Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag. De behandeling bestond uit het tapen van de rug/schouderregio. Daarvoor waren het ontkleden van het bovenlichaam en losmaken van de bh nodig. De bh is niet geheel uitgegaan. Er was sprake van behandeling van een kwetsbare, minderjarige patiënte. De fysiotherapeut heeft verklaard dat hij dat wist en dat klaagster hem veel heeft verteld over haar verleden en de nare dingen die zij heeft meegemaakt. Ook was hem bekend dat zij moeite had met het ontbloten van haar bovenlijf omdat er sporen van automutilatie zichtbaar waren. Met die omstandigheden had de fysiotherapeut wellicht meer rekening kunnen houden bij het maken van de afweging om de behandeling met tape bij deze patiënte, waarbij het hoofddoel reductie van kaakklachten was, wel of niet uit te voeren. Dit neemt niet weg dat hier geenszins kan worden vastgesteld dat sprake was van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag of dat de fysiotherapeut zich anderszins niet professioneel heeft gedragen. Het college komt dan ook tot het oordeel dat de fysiotherapeut geen verwijt in tuchtrechtelijke zin te maken valt.
Ongegronde klacht tegen fysiotherapeut. Klaagster is in het kader van revalidatie na een heupoperatie meerdere keren door de fysiotherapeut gezien. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij tijdens deze contacten grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond door onder meer het verrichten van wondcontrole, het ongevraagd aan klaagsters broek zitten en het doen van afwijkende, niet bij de gebruikelijke behandeling behorende oefeningen. Het college komt tot het oordeel dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college stelt dat de fysiotherapeut, zoals hij zelf ook aangeeft, meer alert had moeten zijn op mogelijke signalen van klaagster. Ook had hij zich meer bewust moeten zijn van het belang van een duidelijke uitleg waarom hij bepaalde handelingen noodzakelijk vond, zeker nu het hier een onderzoek in de buurt van intieme zones betrof en klaagster meerdere keren heeft aangegeven dat wondcontrole niet nodig was. Uitleg en het vragen van toestemming ligt daarbij dan ook voor de hand. Dat de fysiotherapeut dit niet heeft gedaan, verdient niet de schoonheidsprijs maar leidt niet tot de conclusie dat hij in deze situatie niet gehandeld zou hebben als een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut.
Klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is onder behandeling geweest bij de fysiotherapeut. In die periode was er – ook buiten de behandelmomenten om – contact tussen beiden. Zij hadden ook meerdere malen seksueel contact. Klaagster verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij geen professionele houding heeft aangenomen en misbruik heeft gemaakt van haar gevoelens. De fysiotherapeut erkent dat hij in strijd met de voor hem als fysiotherapeut geldende normen heeft gehandeld. Hij verzoekt bij het opleggen van een maatregel rekening te houden met de inmiddels door hem gezette stappen en de door hem ondervonden gevolgen.
Vast staat dat de fysiotherapeut tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie is aangegaan met klaagster. Afgezien van de afhankelijkheidsrelatie die tussen zorgverlener en patiënt altijd bestaat, geldt nog dat klaagster extra kwetsbaar was. Zij leed aan een chronische aandoening, had een beperkt sociaal netwerk en mentale problemen in de voorgeschiedenis, die zij ook (in ieder geval deels) met de fysiotherapeut had besproken. Door ondanks de behandelrelatie een seksuele relatie aan te gaan met deze (kwetsbare) patiënte heeft de fysiotherapeut de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden. Daarbij komt dat het geen eenmalig seksueel contact betrof, maar een relatie die in de loop der tijd steeds persoonlijker (en intiemer) werd. Daarbij waren er verschillende momenten waarop de fysiotherapeut zich had kunnen en moeten realiseren dat de relatie (te) persoonlijk werd. De fysiotherapeut had in de eerste plaats de behandelrelatie niet moeten aangaan. Zoals hij zelf ook erkent, was klaagster hem namelijk al bij het sporten op de praktijk opgevallen en vond hij haar “interessant”. Daarna had het moment dat klaagster vertelde verliefd op hem te zijn, voor de fysiotherapeut aanleiding moeten zijn de behandelrelatie over te dragen aan een collega binnen of buiten de praktijk. In plaats daarvan werd de relatie steeds persoonlijker, werd ook buiten de praktijk afgesproken en kwam het tot een eerste seksueel contact. Ook hierna kwam de fysiotherapeut niet tot het besluit de behandeling te staken. Pas vanwege een revalidatietraject elders werd de behandeling op de praktijk gestaakt. Desondanks bleef de fysiotherapeut klaagster behandelen door haar thuis massages te geven, waarbij het ook een aantal malen tot intiem contact kwam.
Het college vindt de maatregel van een schorsing voor de duur van één jaar, waarvan drie maanden onvoorwaardelijk, passend en geboden. De fysiotherapeut heeft weliswaar een baan buiten de fysiotherapie gezocht en gevonden maar lijkt niet helemaal overtuigd van zijn wens niet meer als fysiotherapeut aan de slag te gaan. Het college heeft twijfel over de mate waarin de fysiotherapeut zich, ook nu nog, bewust is van de inhoud en reikwijdte van de gedragsregels en waar de grens ligt tussen een professionele relatie en grensoverschrijdend gedrag. Dit late inzicht leidt het college tot de conclusie dat er – ondanks de inspanningen van de fysiotherapeut tot nu toe – nog noodzaak en ruimte is voor verdere ontwikkeling en bewustwording van professionele grenzen. Het college acht het daarom noodzakelijk om als bijzondere voorwaarde te bepalen dat de fysiotherapeut gedurende de proeftijd een behandeling bij een gz-psycholoog of psychotherapeut zal volgen met als behandeldoelen in ieder geval: bewustwording van het thema afstand en nabijheid en het overschrijden van de persoonlijke en professionele grenzen binnen, tijdens of na een behandelrelatie alsmede het herkennen van signalen die mogelijk leiden tot overschrijding van de professionele grenzen en het vermogen te reflecteren op het eigen handelen.
Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie met haar is aangegaan. De fysiotherapeut heeft hiermee misbruik gemaakt van de vertrouwensrelatie met klaagster. Verweerder erkent de seksuele relatie maar doet een beroep op de niet-ontvankelijkheid van klaagster. Volgens verweerder kan worden betwijfeld of klaagster ook instemt met de klacht ondanks ondertekening van het klaagschrift. De door de gemachtigde van klaagster naar voren gebrachte psychische problemen van klaagster die het grensoverschrijdend gedrag van verweerder extra kwalijk maken worden door verweerder betwist. Het college acht klaagster ontvankelijk en is van oordeel dat verweerder de beroepsnormen ernstig geschonden heeft door tijdens de behandelrelatie een seksuele relatie aan te gaan met een patiënte. Bovendien heeft verweerder deze contacten geruime tijd laten voortduren en heeft hij de seksuele en behandelrelatie niet actief beëindigd. Bij het opleggen van de maatregel houdt het college er rekening mee dat verweerder niet eerder voor enige overtreding van de beroepsnormen tuchtrechtelijk is aangesproken, verweerder nu inziet dat zijn gedrag niet door de beugel kon en in therapie is om herhaling in de toekomst te voorkomen. Daarnaast wordt de recidivekans van verweerder als bijzonder klein ingeschat (schriftelijke verklaring behandelend psycholoog verweerder) en heeft verweerder in zijn praktijk maatregelen getroffen om het onderwerp grensoverschrijdend gedrag beter bespreekbaar te maken. Bij het opleggen van de maatregel neemt het college daarnaast in aanmerking dat verweerder op zowel persoonlijk als professioneel vlak negatieve gevolgen heeft ondervonden als gevolg van alle gebeurtenissen. Alles overwegende is het college van oordeel dat een voorwaardelijk schorsing voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar de meest passende maatregel is. Klacht gegrond verklaard. Voorwaardelijke schorsing uit het BIG-register voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar die ingaat op de dag dat de beslissing onherroepelijk is geworden.