Paramedische richtlijn parkinson met beslisondersteuning
Inleiding
Een fysiotherapeutische interventie kan zich richten op het verbeteren of onderhouden van functies op de aandachtsgebieden ‘fysieke capaciteit’, ‘transfers’, ‘arm- en handvaardigheid’, ‘balans’ en ‘lopen’. Vanzelfsprekend kan de interventie zich ook richten op het voorkómen van beperkingen hierin. Daarnaast kan fysiotherapie zich richten op de aandachtsgebieden ‘pijn’ of ‘problemen met de ademhaling’. Optimale behandelfrequentie, duur van de sessies en totale behandelduur worden afgestemd op het behandeldoel, de gekozen interventie, de mogelijkheden van de patiënt en de reactie op de behandeling.
De werkgroep heeft per interventietype en uitkomst aanbevelingen opgesteld met behulp van de Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation (GRADE)-methode (werkkaart 4). De kleuren in de kolommen geven de sterkte van het bewijs aan, waarbij donkergroen staat voor het sterkste bewijs (zoals is toegelicht in de volgende tabel).
De verschillende sterktes van aanbevelingen ‘voor’ of ‘tegen’ een bepaalde interventie.
Bij het merendeel van de onderzoeken zijn deelnemers na afloop van de behandelperiode slechts kort opgevolgd. De aanbevelingen in deze richtlijn hebben daarom alleen betrekking op de voordelen van de behandeling op korte termijn.
De werkgroep adviseert bij elke vorm van interventie altijd aandacht te schenken aan:
- de keuze van de behandellocatie;
- bijstelling van de behandeling in verband met mentale stoornissen, pijn en vermoeidheid;
- bijstelling van de behandeling in verband met fluctuaties in het dagelijks functioneren;
- gebruik van e-health;
- situaties waarin lichamelijke activiteit om veiligheidsredenen moet worden afgebroken.
De werkgroep advisereert om activiteiten die verricht worden bij de gekozen meetinstrumenten, ook op te nemen in het trainingsplan. Indien nodig adviseert de werkgroep om het behandelplan aan te passen op grond van de bevindingen. Ook wordt geadviseerd de behandelperiode af te maken.
Fysiotherapeutische interventie kan zich richten op het verbeteren of onderhouden van functies op de aandachtsgebieden fysieke capaciteit, transfers, arm- en handvaardigheid, balans en lopen middels verschillende interventies. Ook pijn en problemen met ademhaling kunnen met fysiotherapie beïnvloed worden.
Er is geen wetenschappelijk bewijs voor optimale behandelfrequentie, duur van de sessies en totale behandelduur. Deze worden daarom afgestemd op het behandeldoel, de gekozen interventie, de mogelijkheden van de patiënt en de reactie op de interventie. Advies over de minimale totale behandelduur, behandelfrequentie en sessieduur zijn gebaseerd op gemiddelden uit wetenschappelijk onderzoek.
De aanbevelingen en adviezen van de werkgroep in deze richtlijn zijn gebaseerd op in totaal 70 CCT’s.55-125 Aan de hand van gegevens uit 55 van deze CCT’s heeft de werkgroep meta-analyses verricht en aanbevelingen gedaan. Met behulp van de Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation (GRADE)-methode is daarbij aangegeven hoe sterk elke aanbeveling is (zie Addendum Evidence, appendix 15 en 17).
De werkgroep heeft de bevindingen van de overige 15 CCT’s gebruikt bij het formuleren van algemene overwegingen bij de interventie. De werkgroep heeft per interventietype en uitkomst aanbevelingen opgesteld met behulp van de GRADE-methode. Bij het formuleren van een aanbeveling wordt gekeken naar de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs (‘hoog’, ‘matig’, ‘laag’ of ‘zeer laag’, afhankelijk van in hoeverre de beperkingen van onderzoeken de uitkomst beïnvloeden) en het resultaat van de meta-analyses (zie de volgende tabel en werkkaart 4).
De verschillende sterktes van aanbevelingen ‘voor’ of ‘tegen’ een bepaalde interventie.
Sterkte | Betekenis | Perspectief patiënten |
sterk vóór | De werkgroep is ervan overtuigd dat de voordelen de nadelen overtreffen.
| De meeste goed geïnformeerde patiënten zullen voor deze interventie kiezen. |
zwak vóór | De voordelen overtreffen waarschijnlijk de nadelen.
Toekomstige CCT’s Nieuwe CCT’s van hoge kwaliteit kunnen echter ook van een klein positief MD een negatief MD maken of de nauwkeurigheid verlagen (wanneer 0 binnen het BI valt), waardoor de aanbeveling kan veranderen in ‘zwak tegen’. | Of patiënten voor deze interventie kiezen, zal afhangen van hun persoonlijke waarden en voorkeuren. |
zwak tegen | De voordelen overtreffen waarschijnlijk niet de nadelen.
| Of patiënten voor deze interventie kiezen, zal afhangen van hun persoonlijke waarden en voorkeuren. |
sterk tegen | Toekomstige CCT’s van hoge kwaliteit Deze kunnen resulteren in een smaller BI, waardoor de aanbeveling kan veranderen in ‘zwak vóór’, maar ze kunnen ook van een klein positief MD een negatief MD maken, waardoor de aanbeveling kan veranderen in ‘sterk tegen’. De werkgroep gaat ervan uit dat de voordelen de nadelen niet overtreffen.
| Goed geïnformeerde patiënten zullen niet voor deze interventie kiezen. |
MD = gemiddeld verschil (mean difference); BI = betrouwbaarheidsinterval; CCT = controlled clinical trial. |
Dit wordt afgezet tegen de nadelen van de betreffende interventie. Als een aanbeveling ‘tegen’ is, wegen de voordelen waarschijnlijk niet op tegen de nadelen. Veelal laat de interventie dan wel een positieve tendens te zien, maar is het resultaat mogelijk toeval. De aanbeveling ‘tegen’ betekent dus niet dat de interventie een negatief effect op de betreffende uitkomst heeft; het risico en de belasting zijn in veel gevallen heel klein.
Bij het merendeel van de gebruikte CCT’s zijn deelnemers na afloop van de behandelperiode slechts kort opgevolgd. Slechts zeven van de CCT’s hadden een follow-upperiode van tien weken of langer.58,77,80,90,92,100,114 De aanbevelingen in deze richtlijn hebben daarom alleen betrekking op de voordelen op korte termijn.