Osteoporose [richtlijn]

C.1.2 Oefenen/sturen van functies en activiteiten

Bij het ‘oefenen en sturen van functies en activiteiten’ wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende probleemgebieden.

 

Probleemgebied 1: (dreigende) immobiliteit

Behandeldoelen zijn het stimuleren van (osteogene) lichamelijke activiteit van de patiënt en het komen tot een actieve leefstijl en vermindering/opheffing van stoornissen en beperkingen die de immobiliteit veroorzaken of in stand houden. 
Bij val- en bewegingsangst is de behandeling gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen ten aanzien van bewegen.

Indien aan de voorwaarden om te komen tot een actieve leefstijl is voldaan, is dit behandeldoel van fysiotherapie bereikt. Gestreefd wordt een zodanig lichamelijk activiteitenniveau te bereiken dat de BMD gehandhaafd blijft dan wel toeneemt. 
De intensiteit van de lichamelijke activiteit is afhankelijk van het individuele basisniveau en kan uiteenlopen van wandelen, tuinieren en fietsen tot diverse duursporten en fitness. Het doel is de activiteiten in te bouwen in adl, vrije tijd en sport.

Aandachtspunten bij de oefeningen:

  • De lichaamsbewegingen moeten een relatief hoge botbelasting geven (hoog is hierbij ongeveer 50% hoger dan in de afgelopen periode).
  • Dynamische oefenvormen met gebruikmaking van het eigen lichaamsgewicht en de zwaartekracht geven een hoge botbelasting.
  • De oefeningen belasten in ieder geval de wervelkolom, heupen en polsen (trainingseffecten zijn specifiek).
  • Spierversterkende oefeningen hebben ook een osteogeen effect bij een belasting vanaf ongeveer 70% van de maximale spierkracht.
  • De frequentie en de duur van het programma zijn afhankelijk van het doel van de training. Om de botmassa te beïnvloeden, dient men dagelijks intensief te belasten, het gaat hierbij om een hoge botbelasting, waarbij een beperkt aantal herhalingen (bijvoorbeeld 30-50 piekbelastingmomenten) voldoende zijn. Voor verbetering van het algemene uithoudingsvermogen is het streven: een trainingsduur van minimaal 30 minuten, een lage intensiteit (60-70% van de maximale hartfrequentie).

Probleemgebied 2: een verhoogd valrisico

Behandeldoelen zijn het verminderen van het valrisico door het verminderen of opheffen van stoornissen en beperkingen. 

Voorbeelden van behandeldoelen en -vormen bij patiënten met een verhoogd valrisico.

Verbeteren van de spierfunctie

  • Drie keer per week trainen, intensiteit van 60-70% van de maximale kracht.
  • Per sessie streven naar 3 sets van 10 herhalingen.
  • Bij voorkeur de spierfunctie in een functionele context trainen.

Verbeteren van de gewrichtsfunctie

  • Het aanreiken van functies/activiteiten ter vergroting van de mobiliteit van de gewrichten.

Verbeteren van de balans/transfers

  • Het geven van dynamische oefenvormen, zoals starten, remmen, van richting veranderen en vanuit beweging op één been gaan staan.
  • Ook oefenen van verschillende val- en struikelstrategieën.

Verbeteren van het gangpatroon

  • Het geven van dynamische oefenvormen, zoals het lopen met richtingverandering, het ontwijken van en stappen over obstakels en het lopen op verschillende onderlagen.

Houdingsverbetering

  • Het inbouwen van extensieoefeningen in het bewegingsprogramma en adl zodat de kyfose niet toeneemt.

Het behandeldoel is bereikt indien de stoornissen en beperkingen, naar mogelijkheden van de individuele patiënt, zo goed mogelijk zijn opgeheven. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan verminderde kracht en evenwicht.

 

Probleemgebied 3: status na een (wervel)fractuur

Behandeldoelen zijn het behouden of herwinnen van de zelfstandigheid door het verminderen van de stoornissen en beperkingen die tengevolge van de fractuur zijn ontstaan en het stimuleren van het uitvoeren van activiteiten binnen de adl.

De behandeling is gericht op de specifieke stoornissen en beperkingen die bij de individuele patiënt beperkingen en/of participatieproblemen veroorzaken of in stand houden, het stimuleren van lichamelijke activiteiten (zie probleemgebied 1) en het verminderen van het valrisico (zie probleemgebied 2). Bij aanwezigheid van de stabiele fractuur worden functies en/of activiteiten geoefend zonder de fractuur te belasten.