Osteoporose [richtlijn]
A.1 Doelstellingen en doelgroep
Doelstelling van deze richtlijn is fysiotherapeuten informeren over osteoporose en met osteoporose samenhangende klachten en de wijze waarop deze klachten zijn te beïnvloeden, zodat fysiotherapeuten aan de hand van de opgedane kennis een behandelplan op kunnen stellen.
De richtlijn is van toepassing bij patiënten met primaire en secundaire osteoporose.
Men spreekt van primaire osteoporose bij botverlies dat samen-hangt met het normale verouderingsproces, zonder verdere aanwijsbare oorzaak. Primaire osteoporose kan te wijten zijn aan een verhoging van de botafbraak, eerder dan aan een afname van de botaanmaak, of aan een abnormaliteit in het koppelingsmechanisme tussen botaanmaak en botafbraak. Primaire osteoporose wordt onderverdeeld in postmenopauzale en ouderdomsosteoporose.
- Postmenopauzale osteoporose komt voor bij vrouwen tussen de 51 en 61 jaar, bij wie sprake is van een duidelijk verhoogd verlies van trabeculair botweefsel. Dit verlies van botweefsel kan tot wervelfracturen leiden.
- Ouderdomsosteoporose komt voor bij zowel vrouwen als mannen ouder dan 65 jaar. De aandoening wordt gekenmerkt door een verlies van trabeculair en corticaal botweefsel, dat kan leiden tot heupfracturen en wervelinzakkingen.
Men spreekt van secundaire osteoporose als het botverlies een aanwijsbare oorzaak heeft. Voorbeelden van aandoeningen die het risico op osteoporose sterk vergroten zijn: inflammatoire darmziekten, coeliakie, osteogenesis imperfecta, anorexia nervosa, hypogonadisme, malabsorptiesyndroom, primaire hyperparathyreoïdie, maagresectie, syndroom van Cushing en chronische reumatoïde artritis. Ook corticosteroïden leiden vooral in het eerste jaar van gebruik tot omvangrijk botverlies. Andere medicamenten met risico op osteoporose of osteopenie zijn anti-epileptica, fenprocoumon (een anticoagulans) en gosereline (een middel dat remmend werkt op de aanmaak van hormonen in de hypothalamus).
Bij patiënten met secundaire osteoporose kan de primaire aandoening een adequate uitvoering van deze richtlijn in de weg staan en aanleiding zijn om af te wijken van het beleid zoals beschreven in deze richtlijn.
A.1.1 Doelstellingen
De doelstelling van deze richtlijn is het beschrijven van de ‘optimale’ fysiotherapeutische zorg, met betrekking tot doeltreffendheid, doelmatigheid en zorg op maat, voor patiënten met osteoporose en/of met osteoporose samenhangende gezondheidsproblemen, gebaseerd op de huidige wetenschappelijke inzichten, leidend tot opheffing of vermindering van klachten en het optimaliseren van het functioneren.
Naast de genoemde doelstellingen is de KNGF-richtlijn expliciet bedoeld om:
- de zorg in de gewenste richting te veranderen op basis van huidige wetenschappelijke inzichten, en de uniformiteit en de kwaliteit van de zorg te verhogen;
- de taken en verantwoordelijkheden van beroepsgroepen af te bakenen, inzichtelijk te maken en de onderlinge samenwerking te stimuleren;
- de fysiotherapeut te ondersteunen bij het nemen van beslissingen ten aanzien van wel of niet behandelen en het toepassen van diagnostische en therapeutische handelingen.
Om de richtlijn toe te kunnen passen, worden aanbevelingen geformuleerd in termen van deskundigheidseisen die noodzakelijk zijn om volgens de richtlijn te kunnen handelen.
A.1.2 Doelgroep
Deze richtlijn is bedoeld voor alle fysiotherapeuten (zowel algemene fysiotherapeuten als gespecialiseerde fysiotherapeuten) die mensen met gezondheidsproblemen ten gevolge van osteoporose behandelen, in zowel een eerste-, tweede- als derdelijns setting. Hoewel de aandoening osteoporose op zichzelf geen verwijsindicatie voor fysiotherapie hoeft te zijn, kunnen de met osteoporose samenhangende problemen, bijvoorbeeld pijn, bewegingsangst, houdingsproblemen, verminderde spierkracht of een afgenomen balans, fysiotherapeutische behandeling behoeven. Ook kunnen fysiotherapeuten patiënten behandelen (voor een ander gezondheidsprobleem), die mogelijk (ook) osteoporose hebben of kunnen ontwikkelen. In dat geval is case-finding van belang. Om mensen met osteoporose adequaat te kunnen behandelen, is het noodzakelijk dat de fysiotherapeut beschikt over specifieke kennis en vaardigheden (verkregen via opleiding, werkervaring en/of via bij- en nascholing).
De KNGF-richtlijn Osteoporose verschaft de fysiotherapeut specifieke kennis over het beloop van osteoporose en de bij osteoporose behorende pathofysiologische processen, de gevolgen van osteoporose die door de fysiotherapeut te beïnvloeden zijn, en informatie over het diagnostisch en therapeutisch proces, met daarbij de meest relevante klinisch-wetenschappelijke literatuur.
Algemene informatie
- Alle aanbevelingen
- Leeswijzer
- Inleiding
- A.1 Doelstellingen en doelgroep
- A.2 Afbakening en omvang van het probleem
- A.3 Epidemiologische gegevens
- A.4 Risicofactoren voor ontstaan van osteoporose
- A.5 Risicofactoren voor fracturen
- A.6 Gevolgen van fracturen
- A.7 Risicofactoren voor vallen
- A.8 Beïnvloeden van risicofactoren
- A.9 Rol van de fysiotherapie
- A.10 Probleemgebieden
Diagnostisch proces
- B.1 Aanmelding en verwijzing
- B.2 DTF
- B.2.1 Inventarisatie hulpvraag
- B.2.2 Screening pluis/niet-pluis
- B.2.3 Informeren en adviseren
- B.3 Anamnese
- B.4 (Aanvullend) onderzoek
- B.4.1 Inspectie/observatie en palpatie
- B.4.2 Lichamelijk onderzoek
- B.4.3 Aanvullend (lichamelijk) onderzoek
- B.5 Meetinstrumenten
- B.6 Analyse en behandelplan
Therapeutisch proces
- C.1 Doelstellingen
- C.2 Beschrijving geïncludeerde studies
- C.3 Conclusies ten aanzien van het effect van lichaamsbeweging op osteoporose
- C.3.1 Effecten van lichaamsbeweging op botdichtheid of botsterkte
- C.3.2 Effecten van lichaamsbeweging op val- en fractuurincidentie
- C.3.3 Effecten van lichaamsbeweging op spierkracht
- C.3.4 Effecten van lichaamsbeweging op balans
- C.3.5 Effecten van lichaamsbeweging op uithoudingsvermogen
- C.3.6 Effecten van lichaamsbeweging op loopsnelheid
- C.3.7 Effecten van lichaamsbeweging op adl-activiteiten
- C.4 Het bevorderen van gedragsverandering
- C.5 Oefenen en trainen
- C.5.1 Inclusie- en exclusiecriteria voor een oefenprogramma
- C.5.2 De intake voor een oefenprogramma
- C.5.3 Meetinstrumenten ter evaluatie van een oefenprogramma
- C.6 Evaluatie
- C.7 Nazorg en preventie