Oncologie

A.3 Effecten van behandeling op bewegend functioneren

De medische behandeling tegen kanker gaat in veel gevallen gepaard met functieverlies van het bewegingsapparaat en gerelateerde systemen. Het betreft bij veel patiënten een verminderd uithoudingsvermogen (verminderde VO2max), een lagere spiermassa en functieverlies. 

Het functieverlies van het bewegingsapparaat en gerelateerde systemen is multifactorieel en het gevolg van zowel ziekteprocessen en effecten van de medische behandeling, als van verminderde lichamelijke activiteit tijdens de behandeling. 

Een verminderd activiteitenniveau na afloop van de behandeling draagt bij aan het in stand houden van de afgenomen fysieke belastbaarheid. De ziekte of behandeling van kanker kan ook invloed hebben op het functioneren in het dagelijks leven en op participatie door bijvoorbeeld (chronische) vermoeidheid, beperkte longfunctie of pijn.

Een verminderd uithoudingsvermogen is in verschillende studies beschreven (Courneya 2007, 2009; Jones 2007, Van Waart 2015). De VO2max, – de belangrijkste marker voor uithoudingsvermogen – is geassocieerd met kwaliteit van leven (Herrero 2006); bij een laag uithoudingsvermogen komt de functionele onafhankelijkheid in gevaar (Shephard 2009). Gemiddeld is de VO2max van patiënten met borstkanker na de behandeling met chemotherapie 25% lager dan bij gezonde inactieve vrouwen (Peel 2014). Ook kan een afname van spierkracht en spiermassa optreden bij mensen die leven met of na kanker (Vega 2016). Een lage spiermassa is in verband gebracht met een hogere behandelingstoxiciteit, een verminderde overlevingskans en een lagere kwaliteit van leven (Blauwhoff-Buskermolen 2016; Kurk 2019; Vega 2016). 

Een volledige beschrijving van alle negatieve effecten van kanker en de behandeling van kanker valt buiten het bestek van deze richtlijn en is onder andere te vinden op de websites van het KWF en het IKNL

Een beknopt overzicht van de in het kader van beweeginterventies meest relevante effecten wordt hieronder gegeven. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de beschikbare tekstboeken en naar beschikbare tumorspecifieke richtlijnen.

Effecten van chirurgie

De gevolgen van chirurgische behandeling voor het bewegend functioneren zijn afhankelijk van plaats en uitgebreidheid van de chirurgie. Ziekenhuisopname en chirurgie kunnen leiden tot een afname in fysieke capaciteit (Van Rooijen 2019) en kunnen (vooral bij ouderen) effect hebben op de mobiliteit en de conditie. Het litteken kan aanleiding geven tot het ontstaan van bewegingsbeperking en er kan sprake zijn van motorisch of sensibel zenuwletsel. Chirurgische verwijdering van lymfeklieren kan aanleiding zijn voor het ontstaan van lymfoedeem (Schmitz 2010). Het verwijderen van de prostaat leidt vaak tot incontinentie en geeft net als het aanleggen van een stoma, bijvoorbeeld op colon of ileum, beperkingen voor trainingsvormen waarbij hoge intra-abdominale druk ontstaat en voor contactsporten (Schmitz 2010; Heydenreich 2020). Bij reconstructies kan tijdelijk een restrictie gelden voor beweging of belasting.

Effecten van radiotherapie

Bijwerkingen van radiotherapie uiten zich het eerst in snel delende weefsels. Patiënten kunnen, afhankelijk van de plaats van bestraling, klachten krijgen als mucositis (ontsteking van slijmvliezen in bijvoorbeeld mond, long of darm), roodheid en gevoeligheid van de huid. Vaak zijn deze vroege reacties reversibel. 

Late reacties (zoals stralingsfibrose) treden maanden tot jaren na beëindiging van de behandeling op in langzamer delende weefsels, en zijn veelal irreversibel. Stralingsfibrose uit zich als een verminderde elasticiteit in combinatie met induratie (verharding) van het weefsel. Radiotherapie kan aanleiding geven tot het ontstaan van lymfoedeem door functieverlies van lymfeklieren of lymfevaten, of door fibrosering van de huid en het onderhuids bindweefsel (Barazzuol 2020). 

Op zeer lange termijn kan door radiotherapie ook zenuwletsel ontstaan. Afhankelijk van de dosis kan radiotherapie op spierweefsel lokaal leiden tot disfunctie en onvermogen tot hypertrofie. Dit geldt zowel voor de skeletspieren als voor de hartspier.

Effecten van chemotherapie

De bijwerkingen van chemotherapie en de gevolgen daarvan voor het bewegend functioneren lopen sterk uiteen en kunnen, ook bij gebruik van dezelfde middelen, van persoon tot persoon verschillen. Bij de behandeling met anthracyclines kan hartschade optreden (Kirkham 2019). Deze schade kan leiden tot hartfalen en een negatieve invloed hebben op de inspanningstolerantie. Beenmergsuppressie, een verminderde functie van het beenmerg die leidt tot een afname van het aantal bloedcellen, treedt op bij een groot aantal cytostatica en kan leiden tot een verminderd aantal witte bloedcellen en een (tijdelijk) verlaagd hemoglobinegehalte, wat leidt tot een verhoogd risico op infectie, vermoeidheidsklachten en verminderde inspanningstolerantie (Jones 2009). Ook kan het gehalte aan stollingsfactoren afnemen, waardoor een groter risico op bloedingen ontstaat bij grote belasting of bij puntbelasting. Beenmergstimulerende middelen (zoals G-CSF) kunnen bot- of spierpijn geven, maar deze pijn vormt geen contra-indicatie voor inspanning. Neuropathieën kunnen leiden tot gevoelsstoornissen en krachtverlies. Het hand-voetsyndroom is een combinatie van sensorische neuropathie, roodheid, zwelling en soms blaarvorming aan de handen en de voeten die verergerd wordt door druk of wrijvingskrachten.

Tijdens en na behandeling met chemotherapie kan door een combinatie van metabole factoren en gedragsverandering de lichaamssamenstelling veranderen, waarbij een afname van spiermassa optreedt die gepaard kan gaan met een toename van vetmassa (Pedersen 2017). Een veranderde lichaamssamenstelling op haar beurt kan weer leiden tot een afgenomen inspanningstolerantie, met name bij activiteiten waarbij de spierkracht in relatie tot het lichaamsgewicht belangrijk is (bijvoorbeeld lopen en traplopen).

Effecten van antihormonale behandeling

Antihormonale therapie gericht tegen oestrogeen leidt tot vroegtijdige inductie van de menopauze en geeft daarmee een verhoogd risico op osteoporose. Antihormonale therapie kan ook gepaard gaan met (non-inflammatoire) gewrichtsklachten, stemmingswisselingen en depressieve gevoelens. Hoge doses progestagenen kunnen onder andere leiden tot perifeer oedeem en spierkrampen. Bij vrouwen kan antihormonale behandeling leiden tot opvliegers en toename van de vetmassa en afname van de vetvrije massa. Bij mannen kan antihormonale behandeling leiden tot krachteloosheid en gewichtstoename, toename van de vetmassa en afname van de vetvrije massa (Smith 2002). Bij mannen ontstaat bovendien een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekte (Boland 2021), een sterk verhoogd valrisico door fysieke veranderingen zoals zwakte, lage loopsnelheid en lage fysieke activiteit (zie Kwetsbaarheid), zeker als er ook sprake is van overgewicht (Winters-Stone 2017). Ook hier is sprake van afname van botmineraaldichtheid die uiteindelijk kan leiden tot osteoporose (Galvao 2008).

Effecten van behandeling met doelgerichte therapie

Over de effecten van doelgerichte therapie op het inspanningsvermogen is in algemene zin nog niet veel bekend. Een uitzondering vormt het bij specifieke vormen van borstkanker veelgebruikte monoklonaal antilichaam trastuzumab. Het heeft een (reversibele) cardiotoxische werking. Anders dan bij anthracyclines is bij trastuzumab geen sprake van celdood, maar van celdisfunctie. Hierdoor kan een afname van functie van de linkerventrikel optreden (Procter 2010). Bij behandeling met trastuzumab wordt daarom standaard gescreend op linkerventrikelfunctie. Te sterke afname van deze functie is aanleiding tot onderbreken of stoppen van de behandeling. Symptomatisch hartfalen door trastuzumab is daardoor zeldzaam. 

Behandeling met trastuzumab wordt dan ook niet als contra-indicatie voor inspanning gezien. Het is belangrijk dat de therapeut alert is op tekenen van hartfalen tijdens bewegen (met name dyspnoe (kortademigheid) bij inspanning, plotselinge gewichtstoename of perifeer oedeem), zeker als er sprake is geweest van voorafgaande behandeling met anthracyclines (bijvoorbeeld adriamycine, doxorubicine; zie C.2 ‘Cardiotoxiciteit’). 

Andere middelen die worden ingezet als doelgerichte therapie, kunnen vergelijkbare effecten hebben op factoren die samenhangen met het inspanningsvermogen. Een uitgebreide beschrijving van de bijwerkingen en effecten van doelgerichte therapie is te vinden op www.bijwerkingenbijkanker.nl.

De informatie die nodig was voor het beantwoorden van de uitgangsvraag is, in overleg met de werkgroep, op niet-systematische wijze vergaard uit de hier genoemde bronnen, waaronder een recentelijk ontwikkelde internationale richtlijn, en de overwegingen van de werkgroep.

    • Barazzuol L, Coppes RP, van Luijk P. Prevention and treatment of radiotherapy‐induced side effects. Molecular Oncol. 2020 Jul;14(7):1538-54.
    • Blauwhoff-Buskermolen S, Versteeg KS, van der Schueren MAE, den Braver NR, Berkhof J, Langius, JAE, Verheul HMW. Loss of muscle mass during chemotherapy is predictive for poor survival of patients with metastatic colorectal cancer. J Clin Oncol. 2016;34(12):1339-44.
    • Boland J, Choi W, Lee M, Lin J. Cardiovascular toxicity of androgen deprivation therapy. Curr Cardiol Rep. 2021. Jul 3;23(8):109.
    • Courneya KS, Friedenreich CM. Physical activity and cancer control. Semin Oncol Nurs. 2007;23(4):242-52. 
    • Courneya KS, Sellar CM, Stevinson C, McNeely ML, Peddle CJ, Friedenreich CM, Tankel K, Basi S, Chua N, Mazurek A, Reiman T. Randomized controlled trial of the effects of aerobic exercise on physical functioning and quality of life in lymphoma patients. J Clin Oncol. 2009;27(27):4605-12.
    • Galvao DA, Spry NA, Taaffe DR, Newton RU, Stanley J, Shannon T, Rowling C, Prince R. Changes in muscle, fat and bone mass after 36 weeks of maximal androgen blockade for prostate cancer. BJU Int. 2008;102:44-7.
    • Herrero F, Balmer J, San Juan AF, Foster C, Fleck SJ, Perez M, Canete S, Earnest CP, Lucia A. Is cardiorespiratory fitness related to quality of life in survivors of breast cancer? J Strength Cond Res. 2006;20(3):535-40.  
    • Heydenreich M, Puta C, Gabriel HH, Dietze A, Wright P, Zermann DH. Does trunk muscle training with an oscillating rod improve urinary incontinence after radical prostatectomy? A prospective randomized controlled trial. Clin Rehabil. 2020;34(3):320-33.
    • Jones LW, Eves ND, Mackey JR, Peddle CJ, Haykowsky M, Joy AA, Courneya KS, Tankel K, Spratlin J, Reiman T. Safety and feasibility of cardiopulmonary exercise testing in patients with advanced cancer. Lung Cancer. 2007;55(2):225-32. 
    • Jones LW, Eves ND, Haykowsky M, Freedland SJ, Mackey JR. Exercise intolerance in cancer and the role of exercise therapy to reverse dysfunction. Lancet Oncol. 2009;10(6):598-605. 
    • Kirkham AA, Beaudry RI, Paterson DI, Mackey JR, Haykowsky MJ. Curing breast cancer and killing the heart: A novel model to explain elevated cardiovascular disease and mortality risk among women with early stage breast cancer. Prog Cardiovasc Dis. 2019;62(2):116-26. 
    • Kurk S, Peeters P, Stellato R, Dorresteijn B, de Jong P, Jourdan M, Creemers GJ, Erdkamp F, de Jongh F, Kint P, Simkens L, Tanis B, Tjin-A-Ton M, van der Velden A, Punt C, Koopman M, May A. Skeletal muscle mass loss and dose-limiting toxicities in metastatic colorectal cancer patients. J Cachexia Sarcopenia Muscle. 2019;10(4):803-13.
    • Pedersen B, Delmar C, Bendtsen MD, Bosaeus I, Carus A, Falkmer U, Groenkjaer M. Changes in weight and body composition among women with breast cancer during and after adjuvant treatment: a prospective follow-up study. Cancer Nurs. 2017;40(5):369-76.
    • Peel AB, Thomas SM, Dittus K, Jones LW, Lakoski GS. Cardiorespiratory fitness in breast cancer patients: a call for normative values. J Am Heart Assoc. 2014;3(1): e000432.
    • Procter M, Suter TM, de Azambuja E, Dafni U, van Dooren V, Muehlbauer S, Climent MA, Rechberger E, Liu WT, Toi M, Coombes RC, Dodwell D, Pagani O, Madrid J, Hall M, Chen SC, Focan C, Muschol M, van Veldhuisen DJ, Piccart-Gebhart MJ. Longer-term assessment of trastuzumab- related cardiac adverse events in the Herceptin Adjuvant (HERA) trial. J Clin Oncol. 2010;28(21):3422-8.
    • Schmitz KH, Courneya KS, Matthews C, Demark-Wahnefried W, Galvao DA, Pinto BM, Irwin ML, Wolin KY, Segal RJ, Lucia A, Schneider CM, von Gruenigen VE, Schwartz AL, American College of Sports Medicine. American College of Sports Medicine roundtable on exercise guidelines for cancer survivors. Med Sci Sports Exerc. 2010. 42(7):1409-26.
    • Shephard RJ. Independence: a new reason for recommending regular exercise to your patients, Phys Sportsmed. 2009. 37(1):115-8.
    • Smith MR, Finkelstein JS, McGovern FJ, Zietman AL, Fallon MA, Schoenfeld DA, Kantoff PW. Changes in body composition during androgen deprivation therapy for prostate cancer. J Clin Endocrinol Metab. 2002;87(2):599-603.
    • van Rooijen SJ, Molenaar CJL, Schep G, van Lieshout RHMA, Beijer S, Dubbers R, Rademakers N, Papen-Botterhuis NE, van Kempen S, Carli F, Roumen RMH, Slooter GD. Making patients fit for surgery: introducing a four pillar multimodal prehabilitation program in colorectal cancer. Am J Phys Med Rehabil. 2019;98(10):888-96.
    • van Spil JA, van Muilekom HAM, Folsche M, Schreuder-Cats HA. Leerboek Oncologieverpleegkunde. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2021.
    • van Waart H, Stuiver MM, van Harten WH, Geleijn E, Kieffer JM, Buffart LM, de Maaker-Berkhof M, Boven E, Schrama J, Geenen MM, Meerum Terwogt JM, van Bochove A, Lustig V, van den Heiligenberg SM, Smorenburg CH, Hellendoorn-van Vreeswijk JA, Sonke GS, Aaronson NK. Effect of low-intensity physical activity and moderate- to high-intensity physical exercise during adjuvant chemotherapy on physical fitness, fatigue, and chemotherapy completion rates: results of the PACES randomized clinical trial. J Clin Oncol. 2015;33(17):1918-27.
    • Vega MC, Laviano A, Pimentel GD. Sarcopenia and chemotherapy-mediated toxicity. Einstein (Sao Paulo). 2016;14(4):580-4.
    • Winters-Stone KM, Moe E, Graff JN, Dieckmann NF, Stoyles S, Borsch C, Alumkal JJ, Amling CL, Beer TM. Falls and frailty in prostate cancer survivors: current, past, and never users of androgen deprivation therapy. J Am Geriatr Soc. 2017;65(7):1414-9.