KANS [richtlijn]

B.5 Profielbepaling en opstellen van het behandelplan

Het profiel van de patiënt vormt het uitgangspunt voor de keuze van behandeldoelen en verrichtingen.

Dit profiel wordt bepaald aan de hand van een aantal vragen (zie het stroomdiagram):

  1. Zijn de bevindingen uit de anamnese en het lichamelijk onderzoek consistent? 
    Dit is het geval wanneer de tests de herkenbare symptomen van de patiënt provoceren of reduceren.
  2. Zijn er naast stoornissen in functies ook beperkingen in activiteiten en participatieproblemen?
  3. Is er, naar het oordeel van de fysiotherapeut, sprake van een samenhang tussen stoornissen in functies, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen? 
    Deze vraag betreft het op adequate wijze omgaan met het gezondheidsprobleem en de aanwezigheid van prognostische factoren die wijzen op een verhoogd risico op het aanhouden van het gezondheidsprobleem. 

Profielkeus op basis van antwoorden op de eerst drie vragen van de analyse.

Vervolgens stelt de fysiotherapeut vast welke persoonlijke en/of externe factoren fysiotherapeutisch kunnen worden beïnvloed om herstel van het gezondheidsprobleem te bevorderen. Dit gebeurt aan de hand van de volgende vragen:

  1. Wat zijn op dit moment (on)gunstige factoren voor herstel, zowel naar het oordeel van de fysiotherapeut als naar het oordeel van de patiënt? 
  2. Zijn de (on)gunstige (bevorderende/belemmerende) factoren en de relevante stoornissen in functies en anatomische eigenschappen, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen te beïnvloeden door fysiotherapie? 
    Zo ja, om welke factoren, relevante stoornissen in functies, beperkingen in activiteiten en participatieproblemen gaat het dan?

Na de analyse dient de fysiotherapeut de volgende vragen te beantwoorden:

  • Is er een indicatie voor fysiotherapie? 
  • Zo ja, wat zijn de behandeldoelen?

Bij een indicatie voor fysiotherapie stelt de fysiotherapeut in overleg met de patiënt een behandelplan op. De behandeldoelen en -strategie dienen op de individuele hulpvraag van de patiënt te zijn afgestemd en haalbaar, concreet en meetbaar te zijn, met als uitgangspunt het patiëntenprofiel.

B.5.1 Analyse

De fysiotherapeut beschrijft de aandoening in ICF-termen (stoornissen in functies en/of anatomische eigenschappen, beperkingen in activiteiten en/of participatieproblemen) en beschrijft de prognostische factoren voor de ontwikkeling van chronische pijn, die zijn gerelateerd aan de wijze van omgaan met het gezondheidsprobleem. Aansluitend beoordeelt de fysiotherapeut of er sprake is van samenhang tussen de stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. Aangenomen wordt dat een gebrek aan samenhang samengaat met de aanwezigheid van factoren die wijzen op een verhoogd risico op de ontwikkeling van chronische pijn.

Na het analyseproces moet duidelijk zijn of er een indicatie is voor fysiotherapeutische behandeling. 
Patiënten bij wie sprake is van rode vlaggen, bij wie nader medisch onderzoek is vereist, adviseert de fysiotherapeut contact op te nemen met de huisarts. Ook herhaaldelijk geconstateerde inconsistente bevindingen kunnen een reden zijn om contact op te nemen met de huisarts, evenals de inschatting van de fysiotherapeut dat er (te) veel herstelbelemmerende, niet-beïnvloedbare psychosociale factoren aanwezig zijn.