C.6.3 Therapeutisch handelen in de palliatieve fase

Houd rekening met de stadia van palliatieve zorg en de behoeften, grenzen en wensen van de patiënt, mantelzorgers en naasten en stem interventies hierop af. Vraag vóór iedere behandeling aan welke vorm van zorg de patiënt op dat moment behoefte heeft.

Richt de interventies gedurende de palliatieve fase geleidelijk steeds meer op vermindering van symptomen als vermoeidheid, kortademigheid en depressie/angst, en minder op het verbeteren van fysieke capaciteit. Overweeg wel fysieke training ter behoud van fysieke capaciteit.

Wees alert op een afname in fysieke activiteit. Overweeg bevorderende interventies in te zetten indien de fysieke capaciteit van de patiënt dit toelaat. Zie C.2 ‘Optimaliseren van fysieke activiteit’.

Richt informatie en advies niet alleen op de patiënt, maar altijd ook op mantelzorgers en naasten, bijvoorbeeld informatie en advies over (lig)houding en het maken van transfers. 
Schakel een ergotherapeut in indien het niet mogelijk is voor de patiënt om basale transfers (zoals van bed naar stoel) zelf uit te voeren.

Overweeg neuromusculaire elektrostimulatie ter stabilisering van de spierfunctie van de spiergroepen van de onderste extremiteit indien actief oefenen niet mogelijk is. Zie C.3.5 ‘Neuromusculaire elektrostimulatie’.

Overweeg het aanleren van ademhalingstechnieken en ontspanningsoefeningen om respectievelijk kortademigheid en angst tegen te gaan. Zie C.4.2 ‘Ademhalingstechnieken’ en C.4.3 ‘Ontspanningstechnieken’.

Behandel de patiënt indien deze een positief effect op de symptoomlast ervaart en stem de behandelfrequentie af op de individuele situatie.

Als geen van de therapeutische interventies effect op de symptomen heeft, wordt de therapie – in samenspraak met de patiënt en de behandelend arts – gestopt.

Uitgangsvraag

Op welke wijze wordt het therapeutisch handelen aangepast bij patiënten met COPD in de palliatieve fase?

De beantwoording van deze uitgangsvraag is gebaseerd op de aanbevelingen ten aanzien van regulier therapeutisch handelen (C.1 t/m C.5). De aanbevelingen in deze module zijn aanvullend.

 

Aanleiding

Er zijn geen onderzoeken bekend naar het effect van therapeutische interventies in de palliatieve fase van COPD. Echter, ook in een gevorderd stadium van COPD kunnen therapeutische interventies effectief zijn ter vermindering van dyspneu en verbetering van de kwaliteit van leven (IKNL 2015; LAN 2011). De aanbevelingen over therapeutische interventies uit deze richtlijn worden daarom ook van toepassing geacht bij patiënten met COPD in de palliatieve fase.

Interventies dienen afgestemd te zijn op de stadia van palliatieve zorg en de bijbehorende doelstellingen die samen met de patiënt opgesteld zijn (De Graeff 2017; Mathews 2017). Zie B.7.3 ‘Diagnostisch handelen in de palliatieve fase’.

 

Aandachtspunten voor de therapeut

  • Er wordt rekening gehouden met de stadia van palliatieve zorg en de behoeften, grenzen en wensen van de patiënt, mantelzorgers en naasten. Hierop worden de interventies afgestemd. Het is belangrijk om te vragen aan de patiënt aan welke vorm van zorg hij/zij op dat moment behoefte heeft.
  • De interventies worden gedurende de palliatieve fase geleidelijk steeds meer gericht op vermindering van symptomen, zoals vermoeidheid, kortademigheid en depressie/angst en minder op het verbeteren van de fysieke capaciteit. Fysieke training is echter wel veilig en effectief gebleken bij ernstig beperkte, kortademige longpatiënten die op de wachtlijst staan voor longtransplantatie (Gloeckl 2012). Daarom wordt fysieke training wel overwogen ter behoud van fysieke capaciteit.
  • De therapeut is alert op een afname in fysieke activiteit. Daarom kunnen bevorderende interventies ingezet worden indien de fysieke capaciteit van de patiënt dit toelaat. Zie C.2 ‘Optimaliseren van fysieke activiteit’.
  • Informatie en advies worden niet alleen op de patiënt gericht, maar ook altijd op mantelzorgers en naasten. Informatie en advies kunnen zich bijvoorbeeld richten op (lig)houding en het maken van transfers. In overleg met de behandelend arts kan overwogen worden een ergotherapeut in te schakelen indien het niet mogelijk is voor de patiënt om basale transfers (zoals die van bed naar stoel) zelfstandig uit te voeren.
  • Neuromusculaire elektrostimulatie (NMES) kan overwogen worden ter stabilisering van de spierfunctie van de spiergroepen van de onderste extremiteit indien actief oefenen niet mogelijk is (Jones 2016). Zie C.3.5 ‘Neuromusculaire elektrostimulatie'.
  • Het aanleren van ademhalingstechnieken en ontspanningsoefeningen om kortademigheid en angst tegen te gaan kan overwogen worden. Zie C.4.2 ‘Ademhalingstechnieken’ en C.4.3 ‘Ontspanningstechnieken’.
  • De behandeling kan gecontinueerd worden indien de interventies een positief effect hebben op de symptoomlast. De behandelfrequentie wordt afgestemd op de individuele situatie. Als geen van de therapeutische interventies effect op de symptomen heeft, dan wordt de therapie – in samenspraak met de patiënt – gestopt.

Voor het beantwoorden van de uitgangsvraag  is in overleg met de werkgroep en de klankbordgroep besloten geen systematisch literatuuronderzoek uit te voeren. De literatuur over dit onderwerp is op niet-systematische wijze vergaard. 

    • Gloeckl R, Halle M, Kenn K. Interval versus continuous training in lung transplant candidates: a randomized trial. J Heart Lung Transplant. 2012;31(9):934-41.
    • Graeff de A, Jobse AP, Teunissen SC, Verkuijlen MM, Vissers KC, Zylicz Z, et al. Algemene principes van palliatieve zorg. Ned Tijdschr Oncol. 2017;14;62-5.
    • IKNL. Richtlijn Dyspneu in de palliatieve fase. Utrecht: Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL); 2015.
    • Jones S, Man WD, Gao W, Higginson IJ, Wilcock A, Maddocks M. Neuromuscular electrical stimulation for muscle weakness in adults with advanced disease. Cochrane Database Syst Rev. 2016 Oct 17;10:CD009419.
    • LAN. Richtlijn Palliatieve zorg COPD. Amersfoort: Long Alliantie Nederland (LAN); 2011.
    • Mathews G, Johnston B. Palliative and end-of-life care for adults with advanced chronic obstructive pulmonary disease: a rapid review focusing on patient and family caregiver perspectives. Curr Opin Support Palliat Care. 2017;11(4):315-27.
    • Paneroni M, Simonelli C, Vitacca M, Ambrosino N. Aerobic exercise training in very severe chronic obstructive pulmonary disease: a systematic review and meta-analysis. Am J Phys Med Rehabil. 2017;96(8):541-8.